Live

Van ABBA-covers in het Japans tot de nieuwste postpunk-sensaties: de vrijdag van London Calling was snikheet


25 mei 2019

Mei loopt op zijn eind en de zon schijnt, dus dat kan maar één ding betekenen: tijd om weer twee avonden in een snikheet Paradiso te bivakkeren voor London Calling. Op papier heeft deze eerste dag van het tweedaagse ontdekkingsfestival een prima programma, maar het is natuurlijk altijd maar afwachten welke bands we na dit weekend het meest op onze radar zullen hebben staan.

Tekst Joëlle Koorneef, Jelmer Luimstra & Reinier van der Zouw
Foto’s Sabrine Baakman & Mirel Masic

Op voorhand lijken vooral het Japanse CHAI en de Australische scuzzrockers Body Type kanshebbers om ons hart definitief te stelen, evenals relatief meer bekende namen als The Drones-afsplitsing Tropical Fuck Storm en de vorig jaar al gepasseerde Britse postpunkers The Howl and the Hum. Maar wie dat ook echt lukte? Maar een manier om dáár achter te komen natuurlijk.

Penelope Isles
In het programmaboekje werd Penelope Isles door programmeur Ben Kamsma getipt, omdat het traditie is dat de eerste en de laatste band van de dag de gaafste ontdekkingen zijn. Maar de band uit Brighton was niet de eerste in de kleine zaal – die eer was aan Wild Beasts-frontman Hayden Thorpe – en begint met een net iets te lange soundcheck. Of de show het wachten waard is? Met hun haren in matchende hoge knotjes zingen Broer en zus Jack en Lily Wolter dikwijls in samenhang.

Grootste aandachtstrekker is echter bassist Becky Redford, die vanavond het ruigere werk verzorgt. De liedjes van Penelope Isles hebben tijd nodig, tijd om dat krautrock-geluid op te bouwen, tijd voor kleine fijne keyboard-onderbrekingen. Als je even snel een kijkje hebt genomen in de kleine zaal dan zal Penelope Isles dus waarschijnlijk niet zijn blijven hangen. Dat is het lastige aan een set van dertig minuten: die moet eigenlijk gelijk inslaan en niet pas in minuut negenentwintig, zoals hier helaas wel het geval was. (JK)

Ohtis
We kennen ze allemaal: artiesten die hun optreden in Amsterdam zien als een soort sociologisch onderzoek naar de Nederlandse bevolking, alsof ze de nieuwe Lonely Planet aan het schrijven zijn. ‘Mag dat hier?’ ‘Hebben jullie dit ook?’ Ohtis-frontman Sam Swinson is er zo eentje. Zijn autobiografische liedjes gaan over rehab en de politie, ‘maar die hebben jullie hier vast niet. We zijn dus op zoek naar een huis in Amsterdam.’ De muziek van Ohtis is fijn, iets meer country dan we op London Calling gewend zijn, maar wel de enige band die vanavond gebruik maakt van een lap-steel, zo’n tof instrument dat je er zelf ook een van Marktplaats wilt scoren. Het enige minpunt is dat de I-love-Jesus-Americana overstemd wordt door een dikke laag aan gebabbel. Dat kan beter, jongens. (JK) 

Anemone
Het speelt ongetwijfeld mee dat het balkon de hele avond dicht blijft, maar dan nog is het opvallend dat de grote zaal redelijk aan het begin van de avond al goed is volgelopen voor Anemone. Op plaat is deze dreampop band een soloproject van de uit Montreál afkomstige Chloé Soldevila, live heeft ze een volwaardige band bij zich. Dat is waarschijnlijk de reden waarom haar songmateriaal op het podium een stuk steviger klinkt dan op plaat. Waar de studioversies allemaal vrij liefelijk zijn, ontspoort vanavond vrijwel ieder nummer in een schurende climax.

Soms op een vrolijke, euforische manier die wel wat aan stadgenoten Arcade Fire moet denken – incluis een nummer waar je bijna de ’ta da da da dáá’ van diens No Cars Go overheen kan zingen, maar ook dikwijls op een manier die tegen de noiserock aanschuurt. Je merkt dat het publiek niet altijd weet wat het er mee aan moet, maar naarmate de show vordert wordt er steeds minder voorzichtig meegedanst. Met het instrumentale Segue – dat in deze versie niet zou misstaan op een album van Battles – en een lekker uitgesponnen versie van bescheiden Spotify-hitje Bout de Toi komt een goed einde aan een show waarmee Anemone bewijst live een stuk spannender te zijn dan op plaat. (RvdZ)

The Howl and the Hum
Je ziet ze bijna ieder jaar wel, bands die het zo goed doen in de kleine zaal dat ze de volgende editie het nog eens dunnetjes over mogen doen. Deze keer is die eer aan The Howl and the Hum, deze Britse postpunkers speelden vorig jaar hun eerste show op het Europese vasteland, wat duidelijk goed beviel. Door de goede word of mouth die rond de band hangt, is het dan ook dringen in de grote zaal, maar voor wie er vorig jaar niet bij was zal het begin van het optreden even slikken zijn. De band opent met een vrij saai akoestisch nummer, waardoor het even lijkt alsof frontman Sam Griffiths en zijn kompanen de hype niet kunnen waarmaken. Gelukkig neemt het daaropvolgende Manea – een heerlijk dreigend en steeds aan intensiteit winnend nummer – alle twijfel meteen weg en ontpopt de show zich tot een dampend hoogtepunt.

Griffiths stuitert als een bezetene over het podium en slingert zijn teksten met bizar veel overtuiging het publiek in. Door de kille sound lijkt The Howl and the Hum misschien vooral een herfstband, maar ook als het wel lekker weer is, is het nog steeds erg moeilijk om je niet compleet over te geven aan de onversneden melancholie die de band op het podium neerzet. Met recente single Hall of Fame bewijzen de heren ook nog eens dat ze met iedere single beter worden, dus deze (veel te korte) show laat ons vooral achter met honger naar méér van The Howl and the Hum. (RvdZ)

Stonefield
Het Australische Stonefield is getekend op het Flightless-label van onder andere King Gizzard and the Lizard Wizard, maar heeft niet direct de psychedelische garagerocksound waar je bij die stal van bands aan denkt. Nee, Stonefield klinkt eerder alsof de zusjes Haim een Black Sabbath-coverband zijn begonnen. Zussen Amy, Anna, Holly en Sarah Findlay steken hun liefde voor jaren zeventig heavy metal niet bepaald onder stoelen of banken, maar weten er net genoeg een eigen draai aan te geven zodat we hier niet te maken hebben met een Greta van Fleet-achtige holle imitatie.

De riffs dreunen overtuigend door de zaal heen, maar door de vrij statische podiumpresentatie en de niet helemaal lekker in de mix zittende vocalen van zingende drummer Amy slaat de vonk niet echt over. Stonefield gaat al meer dan tien jaar mee en heeft al een redelijk uitgebreide discografie, dus op zich is deze show een prima motivator om daar eens in te duiken, maar een echt hoogtepunt valt deze naar eigen zeggen eerste Amsterdamse show van het viertal niet te noemen. (RvdZ)

Body Type
Wie is er na het zien van Body Type niet een beetje verliefd geworden op deze band? Lekkere indie gespeeld door enthousiaste muzikanten: daar komen we toch voor? Om en om nemen de serieuze Annabel Blackman en energieke Sophie McCommish de zang van elkaar over. Aan de star quality van McCommish valt niet te twijfelen, zie bijvoorbeeld hoe ze tijdens haar gitaarsolo op haar kniekousen over het podium schuift, maar op dat vlak moeten we ook de rest van de band geen tekortdoen. Als geheel staat Body Type als een huis. Tijdens Palms, het laatste nummer, laat ook menig Paradiso-bezoeker een leuk danspasje zien. Alweer een show die naar meer smaakt, deze sets zijn te kort! (JK) 

Als middernacht nadert, hebben we zeker een alleraardigste festivalavond achter de rug, maar tegelijkertijd hebben we nog niet echt iets gezien wat we nog nooit op London Calling gezien hebben. Laat het maar aan de Japanse punkers van CHAI over om daar verandering te brengen. Uitgedost in matchende roze outfits straalt de band vanaf de eerste noot al een level aan energie uit waar iedere andere band die we vanavond zagen een puntje aan kan zuigen. De manische nummers van het viertal kunnen eerst nog niet op heel veel bijval rekenen, maar als Paradiso een a-capella cover van ABBA’s Dancing Queen(!) in het Japans(!!) met bijbehorende choreografie(!!!) krijgt voorgeschoteld slaat de vonk definitief over.

CHAI
Wanneer zangeres Mana vervolgens enthousiast haar best doet het neo-kawaii (nieuwe schattigheid, red.) ethos van de band probeert uit te leggen wint ze alleen nog maar meer zieltjes, waardoor de tweede helft van de show redelijk uitzinnig ontvangen wordt. Het helpt natuurlijk dat de band niet alleen maar een gimmick is, CHAI heeft ook echt goede nummers op zijn naam staan. Het heerlijk voortdenderende N.E.O. en het synthpop-achtige Curly Adventure behoren tot het fijnste wat we vanavond uit de speakers van Paradiso hebben horen komen. Als het viertal het na een klein half uur al weer voor gezien houdt, maakt het heldenapplaus wat uit het publiek klinkt duidelijk dat Paradiso van CHAI is gaan houden. Laat deze eerste Nederlandse show niet de laatste zijn. (RvdZ)

Tropical Fuck Storm
Die Gareth Liddiard. Na te zijn gestopt met rockband The Drones besloot de Australiër zijn levenswerk ‘a bunch of fucking wank‘ te vinden, om vervolgens een band op te richten met een, tsja, nog veel wankerigere naam: Tropical Fuck Storm. Het idee: agressieve, ongetwijfeld op The Birthday Party geïnspireerde doomrock met tegendraadse ritmes en kritische anti-systeemteksten over onbegripvolle politici en grote techbedrijven. Op papier een goede cocktail. Op plaat gaat het – op een tenenkrommende cover van de BeeGees’ Stayin’ Alive – allemaal nog wel, omdat Liddiard nog enigszins een poging doet om te zingen. In Paradiso horen we Liddiard, voorzien van Gogol Bordello-matje en T-shirt met hondenafbeelding, vooral pratend zingen en een zeer matige een poging doen tot rappen. Dat de twee vrouwen in zijn band dikwijls de laatste twee woorden van zijn zinnen meezingen, versterkt dit akelige raprock-effect. En wij maar denken dat 2003 lang verleden tijd was. (JL)

Corridor
Voordat de uit het Canadese Montréal afkomstige Corridor het podium bestijgt, schalt Gang of Four’s Damaged Goods uit 1978 door de grote zaal van Paradiso. De toon is gezet. Corridor, vier jongens uit het Franstalige gebied van Canada, brengen vervolgens een show vol hypnotiserende, postpunk-eske, Franstalige uptempo-rock, voorzien van de bij de muziek behorende statische ritmes. Zoals dat gaat bij dit genre, danst Paradiso vol overgave mee. Terecht, want muzikaal is het allemaal best spannend bij Corridor. Dat The Daily Indie tegen het einde van de show een toeschouwer plots breeduit ziet gapen, is daarentegen ook zéér verklaarbaar: Corridor ontbreekt het – net als veel tijdsgenoten die postpunk met moeilijke gitaarloopjes brengen – aan echte liedjes, songstructuren dus. Dat kon Gang of Four toch beter. (JL)