Van alle bands die in het kielzog van Tame Impala uit Australië zijn over komen waaien, heeft Pond zich inmiddels bewezen als een van de meest beklijvende. Vandaag verschijnt alweer het negende album van het sinds 2016 vrij stabiele vijftal: het toepasselijk getitelde 9. Wij spraken frontman Nick Allbrook over onder andere de power of rock en hoe Sesamstraat zijn beeld van New York vormde, maar ook over zwaardere kost.

Want hoe euforisch de muziek van het vijftal ook op dit album weer klinkt, als Allbrook naar de wereld kijkt, wordt hij niet per se blij van wat hij ziet. “We hebben alle frivoliteit van de babyboomers en de jaren tachtig gemist, maar komen nu precies op tijd aankakken om een Mad Max-film mee te maken.”

We beginnen maar met de albumtitel: 9. Als antwoord op een vraag daarover kijkt Allbrook ondeugend en zegt hij: “Ik zal eens kijken of ik een betekenis kan vinden.” Na wat fervent getik volgt het antwoord. “Oké, het nummer negen wordt in het Hindoeïsme vereerd en beschouwd als een perfect getal. Kijk eens aan. Jij hebt het me nu op zien zoeken, maar dat kan ik zeggen bij het volgende interview. Maar nee, het is gewoon dat het album nummer negen is. We luisterden tijdens het maken veel naar postpunk en no wave-achtige dingen. In die spirit wilden we de naam en het coverontwerp van het album ook vrij functioneel maken. Het is kil, het ziet er uit als een barcode, maar het doet wat het moet doen.”

Nieuwe aanpak
Toch is het te kortaf om 9 zo maar het negende Pond album noemen, want achter de schermen is er best het een en ander veranderd. Zo is het het eerste album in een lange tijd waarbij Tame Impala-boegbeeld Kevin Parker niet op de producers-stoel plaatsnam. De productie nam de band nu gewoon zelf voor zijn rekening. Over wat daar de aanleiding voor was, laat Allbrook niet al te veel los. Maar dat het in de praktijk voor een nieuwe aanpak zorgde, weet hij wel te vertellen. “We hebben vrij veel geïmproviseerd met de hele band, wat we eigenlijk al vier jaar niet meer gedaan hadden. We drukten gewoon op record en rommelden wat aan, totdat er wat bruikbaars uit voortkwam. Dat was super leuk. Omdat er niemand op tour kon gaan, hadden we ook een hoop extra tijd. Dus hadden een boel kleine ideeën de tijd om tot bloei te komen en uiteindelijk een lied te worden, in plaats van dat we de studio ingingen met kant en klare nummers en die er maar gewoon uit ramden.”

Een van de nummers die uit improvisatie werd geboren, was de melancholische albumafsluiter (en tevens single) Toast. Een in dromerige synthesizers gedrapeerde wals met een tekst die zowel een toast op een diner of feestje als het naderende einde van de wereld lijken te impliceren. Allbrook: “Ik had wat teksten geschreven die voortkwamen uit mijn duizendste luisterbeurt van Gil Scott-Heron’s album I’m New Here en het bleek dat die goed paste bij die melodie die we hadden, waardoor ik niet van Gil hoefde te stelen.”

Sowieso stelt Allbrook dat zijn aanpak voor het schrijven van teksten over de jaren heen behoorlijk geëvolueerd is, iets waarvoor je geen Pond-expert hoeft te zijn om op te merken. Op vroege albums met vrolijk spacende titels als Hobo Rocket en Man It Feels Like Space Again krijste en gilde Allbrook zich een weg door trippy huzarenstukjes als Elvis’ Flaming Star en Whatever Happened To The Million Head Collide? Of zoals hij het zelf omschrijft: “Als je luistert naar wat ouder Pond-materiaal is het verschil best grappig. Daarop spuug ik gewoon iedere willekeurige pseudo-psychedelische woordensoep uit die mijn stoned brein versteld deed staan en zorgde ik ervoor dat er af en toe eens een rijmschema aan te pas kwam.”

Down to earth
Maar bij The Weather uit 2017, het zevende Pond-album, ontstond er een koerswijziging. Hoewel er af en toe nog wel een geluidsuitbarsting op de plaat te vinden is, domineerden synthesizers voor het eerst het instrumentale palet en vloog Allbrook tekstueel niet constant meer door de ruimte. Vier jaar en nog een album later – Tasmania uit 2019 – verder, zet die evolutie zich nog steeds voort. “Gaandeweg werd het schrijfproces steeds meer een vorm van therapie voor me, iets waar ik echt uren in steek. Met dit album heb ik mijn focus ietwat verschoven naar een kleinere, meer innerlijke kijk op mijn eigen wereld. In plaats van globaal naar de wereld te kijken, zoomde ik in op wat er recht voor me gebeurde, in mijn eigen leven. Daarin vond ik dingen die ik inspirerend of poëtisch achtte, maar ik heb zelfs teksten geschreven die compleet over andere mensen gingen, wat ik nog nooit eerder gedaan heb.”

Waar de materie die de nummers behandelen dus zeker in het verlengde van de laatste twee albums ligt, grijpt Pond op muzikaal gebied iets vaker terug naar het verleden. De synthesizers zijn er nog steeds en nemen tegen het einde van het album ook weer de overhand, maar het tempo ligt hoger en er is ruimte voor wat meer manische energie. Dat voelde voor Allbrook momenteel als de beste uitlaatklep. “Dat was absoluut bewust. We wilden het volume wat hoger zetten, muziek maken waar ik een beetje agressief van werd. Ik voelde een onderhuidse spanning die er het beste uit kon komen via the powers of rock, zoals Jack Black het zou zeggen.”

Een van de nummers waar dat het best te horen is, is eerste single Pink Lunettes, een van de meest groovende en smerigste Pond-tracks in tijden. De sound kwam voort uit een recente fascinatie van Allbrook en mede-bandlid Jay Watson: “Jay en ik hebben allebei recentelijk veel geluisterd naar lo-fi elektronica met een postpunk-sfeertje. Bij dit nummer wilden we voor zo’n gevoel gaan, iets maken dat snel en leuk en een beetje manisch en boos is. De tekst in dat nummer is niet bepaald pragmatisch, er is niet echt een narratief. Het is gewoon mad mad shit die er bij mij uit komt kotsen.”

Het naar glamrock neigende America’s Cup is eveneens een nummer dat lastig op een van de andere albums voor te stellen is. Het is een track dat Allbrook in het verleden vergeleek met Sesamstraat, iets wat om enige tekst en uitleg vraagt. “Dat nummer is qua sound geïnspireerd door een bepaald soort New Yorkse band. Bijvoorbeeld Liquid Liquid, waarvan je de muziek zou kunnen omschrijven als een ‘New York strut. Als Australiër kende ik als kind New York eigenlijk alleen van Sesamstraat, dus dit nummer klinkt voor mij als die versie van New York. Het gevoel van de stad is nog wel aanwezig, maar het heeft tegelijkertijd een cartooneske funk-groove.”

In de verkeerde tijd geboren
Een ander hoogtepunt is het swingende Rambo, een aanklacht tegen pretentieuze types, met een heerlijk galmend refrein. “De tekst gaat over een soort artistieke pretentie die ik vaak voorbij zie komen. Over hoe je geen geluk en creativiteit kan behalen alleen maar door de meest stoffige literaire klassiekers te lezen, hoe briljant die ook mogen zijn. Dat wat je wel of niet gelezen hebt, niets te maken heeft met hoe slim je bent. Ik word altijd enorm kwaad wanneer ik hoor dat er iemand dom wordt genoemd. Dat is gewoon niet waar, people are brilliant.

Tevens bevat het nummer de tekstregel die volgens Allbrook het album het beste samenvat. ‘Was I born too late for the golden days of my nanny state‘. De frontman legt uit: “De nanny state is West-Australië. Die lyric gaat over de paniek die door het hele album koerst, een gevoel van schrik dat het hele jaar 2020 bij sommige mensen oproept. Dat we momenteel in het einde der tijden leven en allemaal vrolijk in de verkeerde tijd geboren zijn. We hebben alle frivoliteit van de babyboomers en de jaren tachtig gemist, maar komen nu precies op tijd aankakken om een Mad Max-film mee te maken.”

In het refrein van Rambo bezingt Allbrook de ‘generational divide‘ waaraan hij probeert te ontsnappen (‘I should try to run and hide‘) maar tegelijkertijd met verbazing naar kijkt (‘I don’t know why we never cry, on my side of the generational divide‘). Diezelfde tekst duikt ook op aan het einde van Pink Lunettes. “Ik zie die tekst als een ongewenste gedachte, die je dusdanig niet uit je hoofd kan zetten dat hij in twee verschillende nummers opduikt. Dat houdt verband met waar ik het net over had, over je onzekerheid over het tijdperk waarin je leeft, over of je de gloriedagen van veiligheid, hoop en zekerheid hebt gemist. Maar tegelijkertijd ben ik net iets te oud om met het internet opgegroeid te zijn. Dus begrijp ik niet alles wat er speelt en is het moeilijker om een actieve rol in een oplossing te hebben. Het is een soort vagevuur.”

Apocalyptische onzekerheid
Tussen die twee nummers zit op de plaat Czech Locomotive ingeklemd, een song waar een zelfde soort apocalyptische onzekerheid vanaf straalt. Toch is dat volgens Allbrook nog een van de meer optimistisch ingestelde nummers op het album, mede door het verhaal waardoor het geïnspireerd is: dat van de uit toenmalig Tsjecho-Slowakije afkomstige langeafstandsloper Emil Zátopek, die op de Olympische Spelen van 1952 in Helsinki maar liefst drie gouden medailles in de wacht wist te slepen. “Zátopek leefde in de hoogtijdagen van Tsjecho-Slowakije”, zegt Allbrook ietwat sarcastisch. “Hij is een geweldige man die probeert om liefde te onderhouden en voor zijn persoonlijke waarden op te komen. Ondertussen is hij ook nog een fantastisch atleet en dat alles achter het IJzeren Gordijn. Dat nummer gaat over liefde en menselijke schoonheid en weerstand, over in leven blijven in een koude, donkere tijd.”

Je hoeft niet te veel achter Allbrook’s woorden op 9 zoeken om tot de conclusie te komen dat die koude, donkere tijd net zo goed op het heden kan wijzen. Er zijn op het gebied van politiek en klimaatverandering natuurlijk genoeg zaken om je zorgen te maken, om over de coronapandemie nog maar te zwijgen. Als je Allbrook vraagt over zijn gevoelens over de toekomst van de band en de toekomst in het algemeen, krijg je dan ook twee verschillende antwoorden.

“Over de toekomst van de band maak ik me geen zorgen. Wat er dan ook mag gebeuren, ik vind het prima. Maar het album is denk ik een goede samenvatting van mijn gevoelens over de toekomst in zijn algemeenheid. Immens pessimisme, maar met af en toe een sprankeltje hoop. Al is het maar omdat ik een mens ben en ik niet kan leven zonder hoop. Anders kom ik mijn bed niet uit. Maar realistisch ziet het er allemaal not fucking good uit. Dus mijn hoop voor de toekomst is een soort sleutel om nog wakker te willen worden. Zie het als een coping-mechanisme.“

Het eerste zaadje werd veertien jaar geleden al geplant tijdens een reis door Mongolië. Nynke Laverman verbleef een aantal weken bij een nomadenfamilie op de steppe. Hun cultuur roerde haar. In het afgelopen jaar verscheen elke maand een nieuw nummer van de zangeres en spoken word-artiest. Vandaag is de ‘slow album release’ compleet.

Het zaadje is uitgegroeid tot Plant, zoals de albumtitel luidt, maar volgroeid is het wat haar betreft nog niet. We spreken Laverman en haar man en muzikale compagnon Sytze Pruiksma in hun thuisstudio, uitkijkend over de weilanden rond het Friese Weidum.

Tekst Bente Hout
Foto’s Xanne Wijkamp

Volgens de Mongoolse levensfilosofie zijn mensen in principe niet anders dan een steen of een rivier. “Alles is uit dezelfde materie gemaakt, alleen de vorm verschilt”, legt Laverman uit. “Die manier van kijken staat haaks op hoe wij dat hier doen. De nomadische manier van omgaan met de omgeving is veel respectvoller.” Haar verblijf op de steppe leverde haar veel inzichten op, maar minstens zoveel vragen over de westerse manier van leven. “We hebben onszelf bovenaan geplaatst. De rest heeft geen ziel of is minder belangrijk. We zijn vergeten dat we in evenwicht met al het andere moeten leven, omdat we ervan afhankelijk zijn. In Mongolië begon ik mij af te vragen hoe dat zo gekomen is en wat het ons opgeleverd heeft. Dat fascineert mij nog steeds.”

Stoppen met wegkijken
In de jaren na haar reis door Mongolië zag Laverman in het westen de urgentie groeien om de klimaatcrisis bespreekbaar te maken en vragen te stellen bij het westerse wereldbeeld. Toch was ze in eerste instantie vastbesloten om het hier op haar nieuwe album niet over te hebben. “Ik vind het best een heftig thema, dus ik wilde een luchtige dansplaat maken en het hebben over de vreugde van het leven. Maar dat is niet gelukt”, concludeert ze glimlachend. Het was wederom een reis die haar over de streep trok. In klein gezelschap wandelde ze met een kameel door de Jordaanse woestijn, waar ze elke avond een kloof zocht om in te overnachten. “Iedere kloof die we binnen liepen lag vol met plastic en rotzooi van toeristen. Kunnen we nou werkelijk van geen enkele plek op aarde afblijven? Moeten we overal onze sporen achterlaten? In Jordanië drong het tot mij door: ik kan het er gewoon niet niét over hebben.”

In 2019 namen Laverman en Pruiksma beiden een sabbatical, waarin Plant vorm kreeg. “Ik begin meestal met de teksten, op een gegeven moment komt Sytze dan met muziek”, vertelt Laverman. “Van mijn eerste schrijfronde heb ik alle resultaten meteen weer weggedonderd. Alle rauwe emoties moesten er eerst uit: het boos en gefrustreerd zijn, het vingertje-wijzen en de pittige taal. Het was te verwijtend, te veel in your face. Ik besefte dat het publiek waarschijnlijk snel zou afhaken als ik mij op die manier zou uitspreken en dat was nou juist niet de bedoeling.” In haar tweede schrijfronde kwam ze tot een vorm die meer tot de verbeelding spreekt, zonder minder uitgesproken te zijn. “Dat wist ik wel: ik wilde mij op deze plaat meer uitspreken. We moeten stoppen met wegkijken, want dat kan niet meer. Dit is waar we het met zijn allen over moeten hebben. Het is geen gezellig onderwerp, dat merk je ook op de plaat. Ik slinger heen en weer tussen hoop en wanhoop, frustratie en ontroering. Toch denk ik dat het is wat ons nu te doen staat: onszelf en onze cultuur bevragen.”

De kunst om het te kunnen laten zijn
Synchroon aan Lavermans schrijfproces boog componist en muzikant Pruiksma, van oorsprong slagwerker, zich over de muzikale invulling van Plant. Geheel op eigen wijze. Hij grijnst: “Ik gebruik instrumenten graag op een andere manier dan waar ze oorspronkelijk voor bedoeld zijn. Alle beats op Plant zijn bijvoorbeeld ingespeeld op een elektrische gitaar. Voor het thema van het nummer Stoarm heb ik kneedgum op de snaren van mijn piano geplakt. Met een galm erover klikt het als een synthesizer.” Dezelfde truc paste hij toe bij het nummer Your Ancestor, waarin zijn pianopartij een herkenbare, repetitieve baslijn vormt. “We waren allebei direct enthousiast over die partij”, herinnert Laverman zich. “Dat zijn de beste nummers, die zomaar ontstaan en meteen kloppen. Het is dan de kunst om het zo te laten en niet te vervallen in perfectionisme.” “Dat hebben we soms wel gedaan”, lacht Pruiksma. “We hebben hier zo’n arsenaal aan slagwerkinstrumenten en gitaren, dat de verleiding groot is om er van alles bij te pakken. Uiteindelijk hebben we het meeste weer geschrapt.”

Zachter spelen, fluisterend zingen
Op Plant spreekt Laverman zich voor het eerst echt uit over hoe we omgaan met onze leefomgeving. Maar als je bij zo’n uitgesproken boodschap een kneiterharde plaat verwacht, heb je het goed mis. Pruiksma: “Ik vind het heel mooi als Nynke zacht zingt. Dan word ik het meest geraakt. Maar als zij zo zacht zingt en ik speel er piano bij, dan klinkt die al snel te hard.” Eerder musiceerde Pruiksma onder andere samen met Nils Frahm, die hem inspireerde met zijn ingenieuze pianotechnieken. Hij besloot voor Plant ook in de weer te gaan met onder andere kneedgum en vilt. “Als je de microfoons dan ook nog eens heel dicht bij het houtwerk van de piano zet, hoor je de hele mechaniek. De machine. Dat vind ik prachtig.” Laverman kruipt op Plant in het fluisterregister van haar stem. Haar vocalen werden door Pruiksma close gemiced, waardoor je iedere ademhaling hoort. “Daardoor ben je als luisteraar heel dichtbij.”

“Het is wel grappig dat je er in zo’n proces achter komt dat je door minder te doen, meer vertelt. Dat je je meer uitspreekt door zachter te zingen”, zegt Laverman. “Het werkte elke keer weer. Dan dacht ik dat ik een goede take had gedaan en zei Sytze: dat kan nóg zachter. Hij had gelijk, het bleek uiteindelijk altijd versterkend te werken.” Het zachte zingen brengt bovendien een praktisch voordeel met zich mee. “Eerder hadden we wel eens dat bepaalde nummers zo moeilijk gecomponeerd waren, dat het live topsport werd om dat te halen, zowel qua hoogte als intensiteit”, vertelt Pruiksma. “Soms zat zo’n nummer aan het eind van de setlist, waardoor je aan het begin van de show al zenuwachtig was voor het laatste nummer. Dat wilde ik niet meer. Ik wilde alles zo componeren dat we het in één keer konden spelen, ook zonder stemoefeningen. Op die manier kan er meer focus naar de intentie gaan. Dat zijn allerlei zoektochten. Je wordt ouder, dus je stem ontwikkelt en sommige dingen willen niet meer. Maar je stem krijgt ook meer diepte en zeggingskracht.”

Slow Album Release
Toen de sabbatical en het opnameproces eindigden, brak de pandemie uit. Wat in eerste instantie een tegenslag leek, blijkt achteraf een zegen. Laverman besloot Plant uit te brengen op een manier die past bij de omstandigheden én de thematiek op de plaat: met een slow album release. Twaalf maanden lang bracht ze elke maand een nummer uit, met bijbehorende podcast. Voor iedere podcast interviewde ze samen met Lex Bohlmeijer van De Correspondent een wetenschapper, filosoof of kunstenaar die haar inspireert. 

Eén boodschap kwam herhaaldelijk terug bij meerdere gasten. Laverman: “Als je je echt verdiept in deze materie, heb je er op een gegeven moment een idee bij: dit doen we niet goed en dat ligt daaraan. Je roest vast in een bepaalde overtuiging. In meerdere podcasts kwam terug dat je eigenlijk zoveel mogelijk perspectieven zou moeten verzamelen. Er is niet één waarheid. Het is goed om een wereldbeeld te bevragen, maar je hoeft je niet vast te leggen of overtuigd te zijn. Perspectieven horen vloeibaar te blijven. Ook nu: we hebben misschien een verkeerde afslag genomen en zitten op een doodlopende weg, maar we hoeven niet vast te leggen wat wel en niet mag. Daar heb ik zelf veel van geleerd. Ik moet niet te star zijn. Dat ik zelf veel met deze thematiek bezig ben en dingen verander in mijn persoonlijke leven, hoeft niet te betekenen dat ik teleurgesteld moet zijn in mensen die er niet in die mate mee bezig zijn.”

De fase van niet-weten
Vanaf half oktober gaan Laverman en Pruiksma samen op tournee langs ruim twintig theaters in Nederland met hun audiovisuele voorstelling, met een decor van videokunstenaar Douwe Dijkstra. In de voorstelling komen alle nummers van Plant voorbij. Laverman: “Plant is een verzameling geworden van alles wat ik wilde zeggen. In de voorstelling komt dat ook allemaal voorbij, maar hij eindigt met de volgende boodschap: volgens mij weten we het even niet, met z’n allen. We hoeven nu niet met een verlossend antwoord te komen, over hoe het verder moet. We zijn gewoon even verloren. We willen alles altijd zo snel mogelijk oplossen, maar denken vaak in short-cuts. Toch kunnen we er vertrouwen in hebben dat we weer ergens gaan komen. Iedereen die creatieve processen doormaakt zal dit herkennen: je krijgt gegarandeerd een moment waarin je even niet meer weet waarom je het ook alweer doet en waar je naartoe wilt, maar uiteindelijk kom je altijd uit op een punt waarop je jezelf verrast en vastberadenheid vindt. Je ontkomt niet aan de fase van niet-weten, waar je doorheen moet. Volgens mij kunnen we dat proces net zo goed naar grotere maatschappelijke niveaus vertalen.”

Practice what you preach
Enerzijds maakt Laverman het zichzelf iets comfortabeler door zachter te zingen, anderzijds daagt ze zichzelf uit door twee nieuwe elementen te introduceren: spoken word en improvisatie. “We leven in een tijd waarin grote opgaven zich aandienen, die we niet zomaar gefixt hebben. We kunnen niet wegkijken, maar ze niet meteen oplossen. Eerst zullen we het beest in de bek moeten kijken, al slaan we dat liever over. Het is oncomfortabel”, aldus Laverman. “In de voorstelling bij Plant gaan we dat aan door af te sluiten met een improvisatie, waarvan we niet precies weten waar die naartoe gaat of hoe lang hij zal duren.” Pruiksma vult aan: “Alle nummers leunen enorm op taal en boodschap, maar dat is met de improvisatie niet het geval. Door daarmee af te sluiten, creëren we een soort vrije ruimte, waardoor het publiek even op adem kan komen en kan landen na een intense trip.”

Voor Laverman was live improviseren tot voor kort ondenkbaar. Ze lacht: “Ik durfde dat nooit, maar bewonderde muzikanten die dat wel durfden, zoals Sytze. Improviseren gaat eigenlijk over vertrouwen. Tijdens het proces van Plant dacht ik: als ik wil communiceren dat het na het niet-weten altijd weer goed komt, dan moet ik dat laten zien. Ik sta al zo lang op het podium en weet wat ik kan met mijn stem. Daar kan ik op vertrouwen. Dit hele project draait om practice what you preach: wat je zegt, moet je ook leven.”

Het album Plant is vanaf vandaag te beluisteren en te bestellen op CD en LP. De audiovisuele voorstelling van Nynke Laverman gaat op 15 oktober in première in DeLaMar in Amsterdam en is daarna in nog zo’n twintig theaters door het hele land te zien. Bekijk de tourlijst hier.

Volgende week is het al zover: Peel Slowly And See. Het Leidse ontdekkingsfestival heeft een prachtige line-up, inclusief de schitterende ambientfolk die Mariska Baars maakt onder de naam Soccer Committee. Dit jaar verraste ze de wereld met een plotselinge terugkeer: na meer dan tien jaar was er ineens een nieuw album.

Eerder las je op onze website al uitgebreide verhalen over HOWRAH, de onbreekbare postpunk uit eigen land en daarnaast nog onze festivalspecial over Peel Slowly And See.

Op de eerste dag van de zomer was daar Tell From The Grass, een verstild album vol schittering en schoonheid. Fluisterfolk wordt het wel genoemd, omschreven met mooie bewoordingen als ‘quiet is the new loud‘. En ja, misschien is dat ook wel gewoon. In tijden van lockdowns en een verstild leven dat zoemend de dagen aaneen rijgt, komt het album van Baars extra hard binnen. Min keer min is plus. Wij spraken de maakster van al deze muzikale schoonheid ter voorbereiding op haar show op Peel Slowly And See. Onder meer over de totstandkoming van haar album, maar ook over tuinieren, Kekerdom en houtsnede-prints.

Kun je ons een omschrijving geven van je omgeving? 
“Momenteel schieten er bomen aan mij voorbij. Ik ruik de met stof beklede banken van het Blauwspoornet. Onder mij hoor ik het gerommel van de wagon over de rails en de hoge tonen die ik altijd hoor in de trein. Plotseling een fel oranje veld, direct opgevolgd door een industriegebied. Naast het gerommel over de rails voel ik een lichte spanning.”

Waar houd je je op het moment allemaal mee bezig?
“Ik houd mij vooral bezig met muziek. Momenteel ben ik onderweg naar een optreden met FEAN. De afgelopen weken ben ik voornamelijk bezig geweest met het voorbereiden van optredens. En ik heb een paar parttime-banen, ik houd onder andere de tuin van de plaatselijke herberg bij. En mijn ouders zijn de jongsten niet meer, dus daar ga ik vaak naartoe. En als het lukt, ga ik lekker hardlopen of lees ik in Faxen Aan Ger van Nicolien Mizee.”

Wat heb je de afgelopen jaren allemaal gedaan?
“Van 2009 tot 2014 heb ik beeldende kunst gestudeerd aan de Koninklijke Academie in Den Haag. Naast deze studie werkte ik, waardoor ik geen tijd meer had om mij op mijn muziek te richten. Ik trad soms op met het collectief Piiptsjilling en ondertussen maakte ik ook houtsnede-prints.. Na de studie heb ik beeldend werk soms met mijn muziek gecombineerd in tentoonstellingen. In 2015 en 2016 maakte ik de muzikale compositie voor de dansperformance ‘no.mades’ van choreograaf Piet Rogie en in 2019 heb ik samen met goede vriend Rutger Zuydervelt – ook wel bekend als Machinefabriek – het album ‘eau‘ gemaakt.”

Een paar jaar geleden verhuisde je naar Kekerdom, heeft deze omgeving invloed op jouw muziek en creativiteit? 
“Nadat ik in 2017 naar Kekerdom verhuisde was er geen ontkomen meer aan: ik voelde de inspiratie en drang om muziek te maken helemaal terugkomen. Vanaf dat moment ontstonden er weer liedjes. Ik denk dat het voor een groot deel lag aan de natuur om mij heen en van een nieuw begin in een nieuwe omgeving waardoor ik de kans kreeg mijn leven opnieuw vorm te geven. Er gebeurde ook van alles in mijn persoonlijke leven waardoor ik wilde spelen en zingen.”

Je wilde dit album graag zelf opnemen en produceren: waarom was dat en hoe was dat?
“Ik reageer heel fysiek op geluid. Mijn zenuwstelsel is nogal gevoelig en reactief. Het is een onderdeel van mijn muziek geworden, mede hierdoor laat ik mij leiden. Daarnaast heb ik zoals ieder mens een aantal preoccupaties. Ik was gewoon erg benieuwd wat er zou gebeuren als ik dit alles zou volgen en hoe de muziek dan zou klinken.”

Hoe heb je die onwijs mysterieuze klank van het album vast weten te leggen?
“Er is een plek in huis waar ik graag creëer en opneem. Als ik alleen thuis ben sleep ik daar mijn hele setup naartoe. Het geluid in de ruimte is het mooist. Wat ik maak sla ik op in mijn loopstation en vervolgens neem ik het op met een microfoon in de ruimte. Voor Tell From The Grass heb ik daarna op een aantal nummers subtiele laagjes aangebracht en het geheel bewerkt op mijn laptop.”

Hoe komt een liedje – zo ongeveer – tot stand bij jou?
“Meestal groeit er een verlangen om te spelen en iets uit te drukken. Ik maak iets mee en er is een gevoel dat groeit. Dan pak ik mijn gitaar en kijk ik wat er gebeurt als ik mijn mond opendoe. In dit stadium wil ik zo min mogelijk sturen, maar ben ik wel aan het registreren. Wanneer iets mij verrast ga ik ermee verder en in het proces ga ik finetunen.”

Kun je ons vertellen waar het album voor jou persoonlijk over gaat?
“Wat al mijn nummers met elkaar verbindt, inhoudelijk, is dat ik iets ongrijpbaars een plekje wil geven en wil laten voortduren. Het verlangen naar een te creëren ruimte, is onlosmakelijk verbonden met het geluid in de ruimte. Het gaat om het gebied van taal, klank en ruimte en ondertussen over mijn leven en wat mij omringt.”

Terugkijkend op Tell From The Grass: waar ben je het meest blij mee?
“Het voelt nog wat vroeg om het over ’terugkijken op’ te hebben. De plaat is immers nog maar ruim twee maanden geleden uitgekomen. Maar ik ben heel blij dat ik iets heb kunnen maken dat helemaal klopt voor mij. Dat er zo goed op gereageerd wordt is natuurlijk ontzettend fijn.”

Op 25 september speel je tijdens Peel Slowly And See: wat voor gevoelens wekt het op om weer eens op een festival te spelen?
“Dat vind ik ontzettend spannend en ik kijk er erg naar uit. Dat het in Leiden is, maakt het extra speciaal voor mij. Ik heb daar lang gewoond en had veel fijne mensen om mij heen in de Leidse muziekscene.”

In de aankondiging voor het nieuwe album Comfort To Me werd er kwistig gestrooid met verwijzingen naar The Nanny, een sitcom uit de jaren negentig. Hier in Nederland werd deze show nog tot ruim in de jaren nul uitgezonden, en uw interviewer van dienst is er zeer bekend mee. Ik hoefde mij niet eens in te lezen en verheugde mij erop herinneringen aan de nasale stem van het hoofdpersonage (Fran Drescher) op te halen met Declan Martens (gitaar) en Bryce Wilson (drums).

Dat pakte echter anders uit. Kennelijk heeft Amyl zelf maar een halve keer gekeken en de twee heren die ons vandaag te woord staan nog een stuk minder. Zijn ze dan op zijn minst bekend met de – ahum – volwassen rol die Madeline Zima, het kleine meisje uit The Nanny, later speelde in Californication? Ja dat zijn ze, maar daar gaat het gesprek niet bepaald vlotter van lopen. Misschien maar goed ook. Een gesprek met deze band kan al net zo gejaagd en van de hak op de tak zijn als de muziek. We hebben het hier geprobeerd in een coherent geheel te gieten.

Drie singles (Guided By Angels, Security en Hertz) zijn ons al vooruit gesneld en die beloven meer van wat we leuk vinden aan Amyl And The Sniffers. En dat is mooi. De strakke powerpunk-liedjes voelen stuk voor stuk als een sneltrein die over je heen raast en dan dondert het niet dat de rit langer kan duren. Onder de oppervlakte van het voortjakkerende geluid speelt zich van alles af. Van de manische inhoud van de teksten tot de gitaarpartijen die soms eerder thuis lijken te horen bij de poedelkapsels van glam-metal.

Welke muzikanten zijn een inspiratie geweest voor die stijl?
Declan: “Jij eerst.”
Bryce: “Sorry, ik hoorde de vraag niet goed.”

Of er muzikanten zijn geweest die jullie stijl hebben beïnvloed?
Declan legt uit aan Bryce: “Een muzikant is iemand die muziek maakt.”
Bryce: “Bedankt. Ik ben groot fan van Ian Paice, de drummer van Deep Purple.”
Declan: “Ik vind Keith Richards wel vet. Hij ziet er cool uit.”
Bryce: “Ik snap niet dat hij nog leeft, hij ziet er uit als een leren handtas. Als ‘ie overlijdt over tien jaar neem ik zijn gitaar over en dan heb ik genoeg kunnen oefenen om de troon over te nemen.”

Wat vinden de heren eigenlijk van de teksten van frontvrouw Amy?
“We doen het vooral voor de muziek, maar we zijn trots op Amy en de manier waarop ze commentaar levert op de maatschappij. Vooral live. Straks kunnen we eindelijk weer spelen voor een wat groter publiek. Het is in de grote steden nu weer een bende wat betreft corona, hopelijk wordt het wat minder straks in de zomer (Australië ligt op het zuidelijk halfrond – red.). Ik denk niet dat we nerveus zullen zijn. Het helpt als je lekker hard en snel speelt. We kunnen we niet wachten om er weer op uit te gaan. Vooral naar Helsinki, vanwege het weer. En Nederland natuurlijk. Misschien dat we niet zo’n zin hebben om urenlang in een busje te zitten, of in de rij voor de douane.”

Is het moeilijk om poppers (amylnitraat) door de douane te krijgen?
“Nee, wij nemen het niet meer mee. Maar het publiek brengt het alsnog voor ons mee. Je gaat er niet beter van spelen. Tenminste, we hebben zelf geen idee hoe het dan klinkt.”

Hoe ging dat met het opnemen van het album? Jullie hebben bijna heel corona samen in een huis gezeten.
“Toen we besloten om in hetzelfde huis samen te gaan wonen, zou dat maar voor zes maanden zijn, maar daar bracht corona dus verandering in. We konden godzijdank wel naar buiten, er was een achtertuin. Eigenlijk was het best leuk.”

Wat is er gebeurd met de matjes?
“Het is een vet kapsel. Die van Bryce is erg kort, maar hij is er nog. Ik weet niet echt wie er mee begon bij ons in de buurt. Wij waren wel de eerste band die allemáál matjes hadden. Dat was niet bedoeld als grap, we besloten echt samen dat het ‘us against the world’ zou worden en ‘the world against the mullets (matjes, red.)’.”

Zijn jullie eigenlijk groot in Australië?
“Er is hier in de stad een stadion waar concerten gegeven worden voor honderdduizend man. Daar om de hoek zit een kroeg die wij wel kunnen vullen.”

Wat is het, ondanks alles, toch heerlijk om in de voorbereiding van een festival te zitten. Waar we je onlangs alle spannende acts van Noorderzon tipten, gaan we vandaag met muziekprogrammeur Joey Ruchtie om tafel. Want hoe is het nou om een festival te organiseren in deze toch wat ‘wisselvallige’ Summer Of Love?

Noorderzon vindt plaats van 12 tot en met 22 augustus en je kunt er – naast theater, literatuur, installaties, wandelingen en beeldende kunst – muzikale acts zien als LUWTEN, Pieter de Graaf, Joost Oomen & KRUIDKOEK, S10, Benny Sings, Faux Real en Sylvie Kreusch. Met de selectie van programmeur Ruchtie zit het dus wel snor. Als veteraan is hij ook zeker wat gewend: hij is onder meer programmeur van De Oosterpoort en festivals als Metropolis en Eurosonic Noorderslag. Toch is deze Noorderzon-editie er eentje uit een totaal andere categorie, zegt Ruchtie. “Wij zijn zo’n beetje de laatste der Mohikanen.”

Hoe heb je het beleefd om in deze tijden een festival te organiseren?
“Het is toch wel erg surreëel. Ja, hoe moet ik het zeggen. Het voelt een beetje alsof je je op een plateau bevindt dat elk moment naar beneden kan vallen. Dan spring je snel op een andere en voor je het weet moet je alweer naar de volgende.”

Hoe is het jullie gelukt om vanaf vrijdag toch een festival van anderhalve week door te laten gaan?
“Wij hebben al vrij vroeg gekozen voor een kleinschalige editie en ons daarbij niet gericht op de ‘normale omstandigheden’. Al die tijd hebben we aan een ‘anderhalvemeter-versie’ van Noorderzon vastgehouden.”

Hebben jullie met alle versoepelingen in juni nog gedacht aan het verruimen van het aantal toeschouwers?
“Nou, toen we alles naar buiten brachten, kregen we dat vaak te horen. In de trant van: ‘Ja? Gaan jullie echt nog steeds op anderhalve meter inzetten?!’ Dat voelde voor ons ook vreemd, want het leek erop alsof wij een van de weinige waren die een festival op de ‘corona-manier’ zouden organiseren. Toch hebben we het zekere voor het onzekere genomen en ja, daar zijn we nu toch wel erg blij mee. Als we er voor hadden gekozen om extra kaarten te verkopen, dan hadden we nu ook niet door kunnen gaan.”

Hoe ben je met de programmering aan de slag gegaan?
“Voor mij was het in eerste instantie gunstig dat ik met een blanco programmering kon beginnen. Veel andere line-ups zijn voor een groot deel doorgeschoven vanuit vorig jaar en wij konden wat dat betreft veel specifieker en realistischer programmeren. Door bijvoorbeeld wat meer acts uit eigen land of Europa te boeken.”

Als bezoeker van Noorderzon: wat kan ik zo ongeveer verwachten? Hoe ziet het festival er uit?
“Het plantsoen wordt ingericht als twee area’s die afgesloten zijn van elkaar en de rest van het park. Iedereen met een kaartje heeft dus zijn eigen plekje in het amfitheater (Apollo, red.) en daar kunnen we zo’n honderdvijftig mensen kwijt. Artiesten als LUWTEN, S10 en Benny Sings spelen twee sets, dus in totaal kunnen er alsnog zo’n driehonderd mensen naar die show. Iedereen mag overigens de Noorderzon-area in via de hoofdingang, dus ook zonder ticket, maar er is wel een maximum aantal toegestane bezoekers uiteraard.”

Hoe was het anders om deze editie te programmeren?
“Je moet rekening houden met welke artiesten je in zo’n theateropstelling neerzet. Je zet iets anders neer dan dat je zou doen als er een hossende massa voor een podium staat. Een S10 of een LUWTEN passen prachtig in zo’n setting. Een hoop spannende en avontuurlijke acts sluiten er goed bij aan, denk bijvoorbeeld aan artiesten als Aggregat en Faux Real. Dat gezegd hebbende: ik ben erg nieuwsgierig hoe de artiesten en het publiek op elkaar gaan reageren.”

Je krijgt er natuurlijk steeds meer mee te maken dat je een act niet live kunt zien voordat ze je programmeert. Hoe ga je daarmee om?
“Dat klopt en er zijn ook nog eens veel artiesten die moeite hebben om zichzelf te vertalen naar de online wereld. Maar tegelijkertijd zijn er ook artiesten die dat fantastisch doen. Zo’n Faux Real bijvoorbeeld, ik heb die nog nooit live gezien, maar het is erg conceptmatig wat die jongens doen en de inzending voor Eurosonic was geweldig. Van die vijftien minuten hebben ze echt iets speciaals gemaakt. Maar ik ben net zo goed nieuwsgierig hoe ze dat live gaan doen. Ze kunnen volgende week niet even op pauze drukken en terugspoelen.”

Een aantal avonden zijn al uitverkocht, voor degenen die nog een kaartje willen kopen: wat is nou een gouden tip van de programmeur zelf?
“Die van mij zou dan Aggregat zijn. Ik heb die gasten dit jaar op Eurosonic kunnen zien tijdens de opnames voor hun livesessie en daar was ik erg van onder de indruk. Het is een ontzettend spannende act.”

Het is inmiddels bijna zover. Ondanks alles: volgens mij heb je er wel zin in, toch?
“Absoluut. Al voelt het hoe dan ook dubbel om nu een festival in te gaan, maar ik hoop vooral dat artiesten, publiek en de organisatie hier in ieder geval energie en inspiratie uit kunnen halen. Ik stel het mij een beetje voor zoals koeien die in het voorjaar weer de wei in mogen.”


Kaartjes voor iedere voorstelling zijn te koop via het programma-gedeelte.

Dat artiesten deze coronapandemie goed hebben benut, is inmiddels duidelijk. Er zijn nieuwe liedjes geschreven, albums uitgekomen, pauzes genomen, concerten nagebootst en samenwerkingen begonnen. Velen deden dat uit noodzaak, de een bewuster dan de ander, varend op de stroom van gebeurtenissen waar wij als individu weinig invloed op hebben. De Utrechtse indieband Figgie kun je gerust meesters van deze vaargeul noemen: de band gebruikte de leeggekomen Grote Zaal van TivoliVredenburg om zijn onlangs uitgekomen tweede EP Ook Mijn Huis op te nemen.

De Grote Zaal heeft een rijke muzikale historie. De zaal bestaat al sinds de jaren zeventig, toen nog als Symfoniezaal in Muziekcentrum Vredenburg. Dat gebouw werd in 2014 gesloopt, maar van alles dat in rook opging, bleef de Symfoniezaal en het nostalgische gangenstelsel daaromheen bestaan. Met een paar kleine aanpassingen werd die zaal vervolgens omgedoopt tot Grote Zaal van TivoliVredenburg, sindsdien dé plek voor concerten van tal van klassieke musici en popartiesten die baat hebben bij wat extra sfeer en akoestiek.

‘En toen kwam corona’
De welbekende plottwist. In stilte verlangde de zaal naar inhoud, naar klanken die de zaal weer deed zingen en de galm weer deed aanroepen. Utrechts eigen indie-trots Figgie was een van de bands die tot redding kwam. Roy van Rosendaal, gitarist en manusje-van-alles van de band, vertelt: “In mijn studio in Den Dolder hadden we zo goed als alles al opgenomen. De EP was dus praktisch af, maar toch hadden we het gevoel dat het nog iets kon gebruiken om het nog vetter te maken. Meer feel, meer context bij de kracht van de muziek. Bij wijze van residentie kregen we de mogelijkheid om vier dagen in de Grote Zaal te werken. We hadden daar tijdens het schrijven van de muziek eigenlijk geen rekening mee gehouden. We hadden bijvoorbeeld veel droge drumsounds gemaakt, maar in de Grote Zaal kan dat niet echt. Daardoor zijn we echt gebruik gaan maken van de ruimte en die onderdeel laten worden van de muziek.” Hoe ze dat hebben aangepakt? “Twee microfoons in het nok van de ruimte en een aparte opname van de galm per gitaarpartij. ‘Re-amping’, zoals dat heet.”

Bescheiden zijn de opnames niet aangepakt. Naast het trio als artistieke kern met gitaar, bas en toetsen horen we meerdere blazers, die de muziek meer muzikaliteit en kracht meegeven. Soms doen ze dat met glissando, op andere momenten bij wijze van assistentie. Nog vaker zijn het eigen partijtjes, die aan het totaalplaatje een niet vaak gehoorde kleur toevoegen. Zoals de blazers op het nummer Ook Mijn Huis, een nummer dat is geschreven door Van Rosendaal, nog voor de pandemie. “Ook Mijn Huis heeft een grotere lading gekregen door corona, omdat mensen het associëren met isolement en thuis zijn. Zo heb ik het eigenlijk nooit bedoeld, maar het is een mooie bijkomstigheid. Dat geldt ook voor het overkoepelende thema van de EP: reflectie. De pandemie gaf daar ineens veel meer tijd voor, het thema werd nog relevanter.”

Wie meer wilt zien en weten over het opnameproces van Ook Mijn Huis: bekijk hieronder de mini-documentaire die Figgie maakte.

Opzwepende ernst
Met reflectie als grote thema is Ook Mijn Huis een beladen EP geworden. Maar, het blijft Figgie: we hoeven ons niet al zwelgend door overdreven mineurgestemde liedjes te banen. ‘Doe iets! / voordat er niets meer is’ wordt er gezongen op Project5, maar nog voordat het tot zwelgen komt in het serene refrein, roepen de blazers op tot een andere koers. Gitaren zwijmelen de hoogte in, de hoop wordt weer stilletjes bezongen. Voor het derde en laatste nummer, Zelfbewusteloos, geldt hetzelfde. Ja, het is mineurig, maar volledig terneergeslagen is het niet. Figgie brengt de ernst opzwepend.

De nummers op de EP worden afgewisseld met twee korte interludes, de eerste slechts zeventien luttele seconden. Het zijn sfeerimpressies in geluid, alsof we even in de schoenen van de zaal staan op de dagen dat het daar te doen was. Interlude #1 is haast te kort om als track an sich te dienen en te separaat in klankbeeld als overgang tussen de nummers Project 5 en Ook Mijn Huis. Jammer, maar aan de andere kant: op een EP kan en ‘mag’ zo’n minieme klanksculptuur, zou je kunnen zeggen.

Of de blazers een blijvend onderdeel zullen zijn van Figgie? “Och man, we willen dat heel graag. Ik denk dat het voorlopig wel een blijvertje is, al zullen er natuurlijk shows zijn waarbij we het niet kunnen doen, omdat het toch best wel wat is om zoveel muzikanten (twee extra blazers en een toetsenist, met de bassist dus zeven man, red.) mee te nemen”, zegt Van Rosendaal. “De blazers passen erg bij de nummers die we geschreven hebben voor de plaat, maar ook bij de oude nummers waarvoor we blazersarrangementen hebben geschreven. Het werkt gewoon goed en dat willen we graag aan iedereen laten zien; hopelijk kunnen we altijd met blazers komen.”

Op het moment zelf hadden we het niet door, maar om de een of andere reden is Covid geen enkele keer ter sprake gekomen tijdens dit interview. Zou dat komen door de lange duur van het proces dat achter de totstandkoming van Peace Or Love zit? Erlend Øye en Eirik Glambek Bøe begonnen al in 2014 met de eerste nummers. Of kwam het door de naderende opheffing van de lockdown?

Het lange wachten is in ieder geval voorbij. Het wachten op de zon, op het einde van de anderhalvemetersamenleving, op een nieuw Kings of Convenience -album. En hoewel Rocky Trail – de tweede track op het album – een verwijzing kan zijn naar het moeizame proces erachter, blijft dit nog altijd de band wiens muziek zeer goed samenvalt met zijn naam. Muzikaal is het nog altijd puur gerief, comfort, behaaglijkheid: convenience.

Øye en Bøe hebben tussen Declaration of Dependence (2009) en het nieuwe album niet stilgezeten. Erlend was druk met onder andere The Whitest Boy Alive en een album op eigen naam met IJslandse reggae-muzikanten. De onwaarschijnlijkheid van deze combo heeft hij tijdens een tour voorafgaand aan de release meerdere malen met grote pret herhaald. Bøe bracht in 2017 een album uit met de band Kommode. Hebben al deze muzikale uitstapjes de muziek op Peace Or Love beïnvloed? En de tijd ertussen? Hebben zich in die tijd nog dingen voorgedaan, is er nieuwe muziek geweest, of hebben gebeurtenissen tussen 2009 en 2021 verschil gemaakt? We leggen die vragen voor aan Bøe.

Soloprojecten
“Lastig te zeggen. In eerste instantie heb ik het gevoel dat liedjes die ik schrijf met een gitaar om mijn nek er uitkomen als liedjes die klinken als Kings of Convenience, en dat er andere dingen uitkomen zodra er andere instrumenten in het spel zijn. Maar het zou jammer zijn als het maken van Kings of Convenience-liedjes totaal niet onder invloed van de rest zou staan. Ik denk dat er onbewust altijd wel invloed van andere projecten in zit.”

Nieuwe plekken
“Uiteindelijk hebben we het album op vijf verschillende plekken opgenomen, waaronder Erlends huis op Sicilië. Ook in ons beider huizen hier in Bergen. Erlend heeft niet drie kinderen rondlopen, dus het was vaker bij hem. We hebben het album waarschijnlijk ook vijf keer opgenomen omdat we maar niet tevreden waren over het resultaat. Uiteindelijk zijn we in Bergen, Syracuse (Sicilië, red.), Göteburg, Berlijn en Santiago geweest. En dan soms meerdere studio’s in sommige steden. Toch waren de sessies bij Erlend en mij thuis het productiefst. We plaatsten meerdere microfoons en gingen gewoon muziek maken op de bank. De bank is voor onze muziek waarschijnlijk de meest natuurlijke omgeving. Daar zijn we ooit begonnen, op de bank in mijn moeders woonkamer. Kings of Convenience komt het best tot zijn recht op de bank, denk ik.”

Nieuwe muziek
“Er is weinig muziek in de tussenjaren uitgekomen die direct van invloed is geweest op Kings Of Convenience. Ik word vooral blootgesteld aan de muziek van mijn zoon de laatste jaren. Hij is dertien. Laatst heeft hij voor het eerst een album op vinyl gekocht, van Mac Miller. Ik had een tijd geleden de hoop opgegeven dat ik hiphop ooit ging waarderen, maar dat is echt een vet album. Er is meer te vinden dan ik dacht te weten en sommige dingen vind ik echt heel goed.”

Andere kunst
“Een vriend van mij gaf me laatst een boek cadeau van Neil Gaiman: Art Matters. Het is een soort strip-achtig boek met tekeningen bij de gedachten die in hem opkwamen over kunst. Eén van de quotes stelt: ‘Fiction is a lie that tells the truth‘. Onze teksten zijn niet per se fictie of feitelijk relaas, maar hangen ertussenin. Dus ik vind die uitspraak van Gaiman erg toepasselijk. Ik zou het ook niet prettig vinden als bepaalde situaties die naar voren komen in onze liedjes door de actoren herkend worden, zo van: ‘hé dit gaat over mij’. Dus er moet een iets algemener, iets vager beeld uit spreken. Dat maakt het meteen makkelijker voor meer luisteraars om er iets in te herkennen.”

De katalysator
“Maar goed, we hadden dus wel wat moeite met het maken van dit album. Erlend begon de hoop te verliezen dat het er ooit van zou komen. Feist kwam precies rond dat moment langs om haar bijdragen aan het album op te nemen. Ze vond wat we al hadden erg goed en haar positieve woorden gaven ons de hoop dat het kon gaan lukken. Het was net dat ene zetje dat we nodig hadden. Ik heb wel het idee dat het lange proces in de liedjes terug te horen is, dat het voor mensen eveneens langer kan duren voor ze echt binnenkomen. Hoewel de nummers op dit album dus misschien niet onmiddellijk zich in je hoofd nestelen, ben ik er erg trots op. We zijn hoe dan ook tevreden met het resultaat.”

Voor het eerst in haar volwassen leven moest Charlotte Wessels het stellen zonder een bestaan als zangeres van de symfonische metalband Delain. Een periode van liefdesverdrietachtige rouw volgde, precies tijdens de pandemie. Hoe pittig ook, Wessels vond in de kelder onder haar huis een manier om dat een plek te geven en de nieuwe muziek te maken die ze voor ogen had.

Tekst en fotografie Niels Steeghs

De fanbasis via het op lidmaatschap gebaseerde platform Patreon hielp haar daarbij. The Daily Indie ging op bezoek in haar Six Feet Under Studio Utrecht voor een gesprek over haar nieuwe plannen. Delain is een begrip, een uiterst succesvolle machine in de metalwereld. Na de release van het laatste album in februari 2020, Apocalypse & Chill, kon de band nog net de releaseshow doen in TivoliVredenburg voordat de wereld in het slot viel. Het bleek meteen ook de allerlaatste show in die opstelling. De bandleden zaten niet meer op dezelfde golflengte en in februari van dit jaar werd het besluit genomen dat oprichter Martijn Westerholt alleen verder gaat. “We hebben met Delain heel hard gewerkt, heel veel getoerd. En het mag duidelijk zijn uit het feit dat we uit elkaar zijn gegaan: het was ook ooit niet leuk. Dus de eerste tijd thuis vond ik het een opluchting dat ik even niet heel erg onder de mensen hoefde zijn. Ik ben nog steeds gelukkig met de laatste plaat die we gemaakt hebben. Al is het ook tragisch dat we er niet mee getoerd hebben.”    

De scheiding van Delain was niet het enige dat speelde. In het afgelopen jaar rekende ze ook eindelijk af met een spook uit haar verleden. In haar tienerjaren, nog voor ze in Delain zat, ontwikkelde ze een eetstoornis. Daarvoor volgde Wessels nu de therapie die ze naar eigen zeggen twintig jaar eerder al had moeten hebben. “Het besef komt nu pas, maar het feit dat ik afgelopen jaar niet op podium heb gestaan en me niet in latexpakjes heb hoeven hijsen heeft wel geholpen bij het loslaten van verwachtingen en ideeën die ik had over hoe ik eruit moest zien. Het zijn regels die ik heb geïnternaliseerd, ook al zal ik nooit bij een ander zeggen dat dat belangrijk is. Of bij mezelf. Het voelt zo oppervlakkig, maar het heeft het zich toch gemanifesteerd.”

“Ik vind het heel fijn om op een podium te staan, als ik naar een concert ga wil ik liefst ook zelf daar staan. Maar het hele fysieke aspect eraan, het gevoel dat iedereen je stiekem aan het beoordelen is op je uiterlijk, dat zit diep. Ik heb ook gewoon managementdeals gehad waarin stond dat ik wel genoeg naar de sportschool moest gaan, ik heb na fotoshoots beelden teruggekregen waarop ik dunner was gephotoshopt. Hoe vaak je ook zegt dat uiterlijk niet belangrijk is, je wordt vaak gepresenteerd met het tegendeel. Waarschijnlijk is het seksisme. Het aantal reviews, ook buiten Delain, waar ik dan dingen moest lezen als ‘de maestro die-en-die en de roodharige Charlotte Wessels’, dat ik denk: is dat mijn beste bijdrage geweest aan deze plaat, de kleur van mijn haar? Dat is frustrerend.”

Curator van jezelf
Het nummer Masterpiece, een van de nieuwe nummers, dat gaat daar over en over het afsluiten van die eetstoornis, licht ze vanuit de voor haar zo vertrouwde thuisstudio toe. “Daarmee heb ik dat dus absoluut van mij afgeschreven. Maar ook binnen Delain was dat al wel zo. Op de eerste plaat stond al een liedje Silhouette Of A Dancer. Dat niemand heeft begrepen waar dat over ging, tot ik het uitlegde, heeft mij altijd verbaasd. We hadden later een liedje Army of Dolls, dat ging over het idee dat iedereen binnen een bepaalde norm moet passen. En We Are the Others was een soort outsiders-anthem.”

Via haar populaire socials laat Wessels ook blijken zich bewust te zijn van het obsessieve aspect rondom het uiterlijk. Juist daar laat ze dan ook zien hoe ze er thuis, zonder de laag make-up uitziet of speelt ze op speelse wijze in op commentaren over haar neusring. “Je bent een beetje een curator van jezelf, je laat zien wat je wilt laten zien. Deze studio staat ook vol met mooie troepjes waar ik blij van word. Op sommige dagen is mijn gezicht ook een schilderij. En ik denk dan aan jonge meisjes, omdat dat de leeftijd is waarop ik zelf onzeker was. Die scrollen dan door die timeline en zien dat. Ja, zo zie ik eruit, maar dat kost ook twee, drie uur voor ik zo het podium op kom. Dus ik vind het ook goed de andere kant ervan te laten zien.”



Patreon
Juist ook bij het van zich afschrijven van haar persoonlijke demonen bleek haar schare volgers op het online medium Patreon een extra steun in de rug. Inmiddels betalen ruim duizend mensen maandelijks een bedrag waar nieuwe muziek, videoclips en projecten van worden gemaakt. “Ik had niet verwacht dat het zo hard zou gaan. Op de eerste dag had ik al meer dan vijfhonderd patrons. Wat ik leuk en bijzonder vind is dat het gemeenschapsgevoel zo enorm is. Er is veel communicatie onder elkaar: we delen onze huisdieren, planten en favoriete recepten. Er ontstaan ook dingen zonder mijn tussenkomst. In december, toen ik net het nummer Masterpiece had gedropt, hebben zij als verrassing in een geheime groep een lyric-video gemaakt voor dat nummer. Voor mij. Ze pakten stukjes uit de tekst die hen raakten. Ze hebben het dan vaak over teruggeven naar mij, maar zij zijn juist degenen die mij de middelen geven zodat ik dit kan doen. Het is heel wederkerig. En via Patreon betaal je niet alleen mij, maar ook de mixer, masteraar, de videograaf, fotograaf en andere mensen waarmee ik werk. Het is een heel fijn pay it forward-effect.”

De inspiratie voor de inzet van Patreon vond ze bij Amanda Palmer, een artiest die ze altijd is blijven volgen nadat ze op haar zeventiende een plaat van The Dresden Dolls in handen gedrukt kreeg van een medewerker van platenmaatschappij Roadrunner. Ook toen ze nog in Delain zat, schreef ze nummers die niet altijd in het plaatje van de band pasten, maar die ze wel op de plank bewaarde. Om die nummers niet te laten verstoffen zocht ze een passend platform. Patreon stelt haar daar nu toe in staat, creatief en financieel. “Amanda Palmer heeft mij met haar boek The Art Of Asking en haar Patreon geïnspireerd voor dat platform. Ik praatte sowieso al vaak graag met fans na de show. Ik merkte dat ik het hechte contact met luisteraars leuk vond. Dus ik dacht: als er een platform is dat gestoeld is op het idee van die gemeenschap, dan is dat misschien wel iets voor mij. Zo kwam ik bij Patreon uit. Richting de patrons heb ik meteen gezegd dat de liedjes op enig moment misschien openbaar zouden worden, maar dat zij altijd degenen zijn die het eerst horen. Soms ook de enigen. En elke maand een nieuw liedje, elke maand een hangout met een livesessie en een Q&A. Maar omdat zeker voor de fans uit de minder rijke landen drie euro per maand een flinke hap uit de begroting is, heb ik besloten dat ik de muziek ook breder uit wil brengen. Er komt dus een digitale release en een vinylrelease. Even ook los van die betaalmuur, ik word nu af en toe al gek van mezelf en mijn #linkinbio.”



Afkicken
Juist omdat ze de vrijheid heeft om haar impulsen te volgen, ontstaan er allerlei nieuwe dingen. Niet alleen muzikaal overigens, want vol trots toont ze ook de enorme hoeveelheid gekweekte planten die de woonkamer en de Utrechtse stadstuin siert. Wessels veert nog enthousiaster op als ze tijdens het schieten van de foto’s een aronskelk tussen het groen ontwaart. Ook nieuwe liedjes ontkiemen steeds weer. Niet alleen in het Engels, maar ook in haar eigen taal. Wees Liever Boos noemt ze een nummer dat met iets meer vibrato bijna een smartlap zou zijn. “En dat is ook lachen, want wat is er mis met smartlappen?” Nog grotere ideeën heeft ze met Afkicken, een nummer dat geïnspireerd is op de murder ballads van Nick Cave. “Ik ben een script aan het schrijven voor die clip. Het beeld is dat iemand in TBS zit na het vermoorden van haar lief. In het nummer klinkt ze verongelijkt, zo van ‘Ik heb het niet voor niets gedaan.’ In de nog uit te werken videoclip wil ik er zo’n twist aan geven dat je ziet dat ze gelijk had.”

Ook voor de clip van Victor lag er een doordacht beeldplan klaar. Als oud-student kunstgeschiedenis en genderstudies houdt ze van het uitdiepen van verhalen over vrouwen uit de kunstgeschiedenis. Victor is geïnspireerd op het gedicht Demain, dès l’aube… van Victor Hugo, dat handelt over een bezoek aan het graf van Hugo’s dochter Léopoldine, vier jaar na haar dood. “Ik vond dat de vader met zijn gebroken hart de titel verdiende, ook al ging het over zijn dochter. Ik vond deze in een oude dichtbundel, ging wat googelen en verdween in een soort vortex. Het is niet eens het meest catchy nummer, maar wel degene die nu de meest serieuze videoclip heeft gekregen. Dat komt ook doordat ik niet hoef te denken welk nummer het beste gaat scoren, maar dat ik mij kan richten op iets moois maken. Bij deze had ik vanaf het begin het idee eerst het liedje te maken en daarna de clip met een soort reünie in de hemel.”

Een reünie met Delain, dat zit er voorlopig in elk geval niet in. De slogan ‘I headbang for a living’prijkt desondanks nog steeds trots op haar socials. “Misschien is het nu niet meer de meest accurate catchphrase, al headbang ik hier nog wel vaak in mijn studiootje. Nu ik mijn ideeën met metalpotentie niet meer voor de Delain-schrijfsessies bewaar, komt er steeds meer zwaar werk tussen de Patreon-tracks. Ik blijf altijd een gothic-meisje in hart en nieren, ook al is de overloop tussen genres minder groot dan mensen denken. Ik word ook gelukkig van pophelden zoals Florence and the Machine en Aurora. Zet daar wat stevige gitaren onder en het zou ook symfonische metal kunnen zijn.”

Ondanks de vrijheid die Patreon biedt en de stabiliteit die ze voelt na het afsluiten van haar therapie is Wessels nog niet over de split heen. “In het afgelopen jaar zijn er deuren gesloten. Ik had gehoopt dat er een manier was waarop we binnen Delain verder konden. Ik heb nog niet helemaal de afstand om te zeggen: ‘het is goed zo’, maar er gaan nieuwe deuren open. Of ik opnieuw frontvrouw van een band wil zijn? Ik vind dat ingewikkeld. Nu zit ik in een fase waarin ik alles zelf wil doen. Als ik op toer ga, zou het kunnen zijn dat ik dat met sessiemuzikanten doe. Het is net als je uit een relatie komt en nog niet klaar bent voor een nieuwe. Het klinkt heel sentimenteel, maar ik heb heel lang gedacht dat Delain voor altijd was. En als ik nu aan een nieuwe band denk word ik bijna emotioneel. Dat kan ook weer stuk. Voor nu is het prima mijn expressie te vinden buiten de kaders van een band.”  

Toen Michelle Zauner in april wakker werd, was ze plots een New York Times Bestseller-auteur. Crying In H. Mart kwam binnen op nummer twee, net na het laatste boek van George W. Bush. Haar boek gaat over eten, dubbele identiteiten, eten, muziek, nog meer eten en de dood van haar moeder. Het boek is wat Japanese Breakfast ook is: indrukwekkend persoonlijk.

Tekst Daan Krahmer
Foto Peter Ash Lee

“The more personal, the more universal”, vertelt Zauner vanuit Brooklyn, twee weken voor de release van haar derde album, Jubilee, een plaat waarmee ze Japanese Breakfast naar een hoger niveau gaat tillen. Ik heb twee albums en een boek geschreven over rouw en verlies. Ik ben nu klaar voor vreugde.”

In kunst zoek je naar betekenis in kleine, normale momenten. Over het moment dat ik, bijvoorbeeld, de hand van mijn stervende moeder vasthoudt en over het moment daarna. Dat mijn vader de trouwring van mijn moeders hand haalt.” Zauner, in maart 32 jaar geworden, vertelt het via Zoom. Ze zit voor een vrolijke gele muur. Haar vriend tilt dozen door het huis. Zijn reflectie weerspiegelt in het glas van tientallen lijstjes. “Ik denk dat we allemaal hetzelfde zijn, vervolgt Zauner. “Mensen hebben veel dezelfde ervaringen, zonder dat we het ons realiseren. Eigenlijk zijn we voorspelbaar en saai.”

Het waren surrealistische maanden voor Japanese Breakfast. Zauner doet momenteel negen interviews per dag. Zelfs Trevor Noah wil haar spreken. Ze heeft momentum, zo voelt ze, en dat wil ze vasthouden. “Dat komt, denk ik, omdat ik een laatbloeier ben in de muziekindustrie. Ik denk dat ik dat niet wil verliezen, omdat ik zo lang geworsteld heb om op deze plek te komen. De muziekwereld is wispelturig. Ik zie hoe makkelijk het is om alles te verliezen. Ik wil het niet verpesten.” Lange tijd onderhield ze drie banen om rond te komen, nu wil ze haar moment verzilveren met een nieuwe plaat. “Ik heb dit album geschreven nadat ik de ruwe eerste versie van mijn boek af had. Het was mijn eerste boek, ik tastte in het duister. Het voelde comfortabel om terug te komen bij het vertrouwde medium van muziek. Jubilee is het trompetgeschal van de overwinning en, weet je, de plaat mocht bombastisch en vrolijk klinken.”

Jubelende popmuziek
Vrolijk klinkt de plaat zeker. Zauner verandert op Jubilee van koers. Na rouw, het overkoepelende thema op Psychopomp (2016) en Soft Sounds From Another Planet (2017), volgt op Jubilee de andere kant van het emotionele spectrum: vreugde. Single Be Sweet heeft hitpotentie, en dat hoor je vanaf de eerste seconde. Het dansbare liedje kent een opmerkelijke geschiedenis. “In februari 2018 ging ik naar Los Angeles, in mijn bagage zat Be Sweet. Ik had contact met Jack Tatum van Wild Nothing. Onze ontmoeting werd gearrangeerd door Dead Oceans. We zouden elkaar helpen om aan een album te werken, als een label date, maar Jack en ik kwamen we op het idee om een liedje te schrijven voor een popster. Misschien konden we het verkopen. Ik schreef een vrolijk popliedje en duwde mijzelf vocaal in een andere richting. Door samen te werken kwamen we tot iets totaal nieuws.” Zauner zocht meer samenwerkingen op. “(Sandy) Alex G stond hoog op het lijstje. Ik heb gevraagd of hij een liedje wilde produceren. Hij heeft een ongelofelijk oog voor popmuziek, maar hij is tegelijk een echte weirdo.”

Zo belanden jubelende momenten op Jubilee. Groots en meeslepend, swingend, maf, kleurrijk, majeur, blij. Zauner zelf wordt het blijst van de openingstrack, slowburner Paprika. “Paprika voelt het meest vrolijk. Ik ben een onrustige persoonlijkheid. Onrust heb ik nodig. Ik moet het gevoel hebben dat ik hard gewerkt heb, voordat ik tevreden over mijzelf kan zijn. En wil voelen dat de aandacht en het succes dat Japanese Breakfast krijgt ook verdiend is. Soms vergeet ik om me heen te kijken. Ik ben dan zo gefocust dat ik vergeet te genieten. Paprika is een herinnering om te genieten.”

Werken, werken, werken om momentum te verzilveren
Het harde werken werd er met de paplepel ingegoten. In Crying in H. Mart is Zauner openhartig over haar opvoeding. Ze groeide op in een prestatiegericht en nauwelijks geschoold gezin. “Mijn moeder heeft me een enorm arbeidsethos meegegeven. Ze dwong me om pianolessen te nemen. Ik ben dankbaar dat ik dat gedaan heb, omdat ik nu, in de muziek, kwaliteit van kwantiteit kan onderscheiden.” Wat ze zelf anders zou doen in opvoeding? Zauner neemt een slok water uit haar metalen Yeti-fles. “Ik hoop dat ik, als ik zelf moeder ben, meer flexibel zal zijn. Ik wil luisteren naar wat kinderen zelf willen doen, maar mijn kindertijd was anders. Anders dan mijn ouders en ik gewild hadden. Mijn moeder probeerde mij tools mee te geven die ze zelf nooit aangereikt heeft gekregen. Ze probeerde mij te geven wat in haar eigen leven ontbrak. Dat waren haar waardes. Toen ik jong was, had ik een hekel aan mijn moeder.”

Toen Zauner begin twintig was werd er een agressieve vorm van kanker bij haar moeder vastgesteld. In 2014 overleed ze na een lang ziektebed. Zauners doorbraak als muzikant viel samen met haar rouwproces. “Veel van mijn liedteksten overlappen met bepaalde fragmenten uit mijn boek. Het is bijna een uitbreiding van scenes uit Crying In H. Mart. Ik zing bijvoorbeeld in In Heaven: ‘de hond is in de war, ze loopt gewoon de hele dag wat rond, snuffelend in jouw lege kamer’. Ik probeer te laten zien hoe het eruit ziet als de hond ronddwaalt in de slaapkamer van mijn net overleden moeder.” Extreem intiem – maar daar zit Zauner niet mee. “Als ik iets maak, wil ik me niet zoveel aantrekken van anderen mensen. Crying In H. Mart is een enorm persoonlijk boek. Ik voel me altijd extra aangetrokken tot persoonlijke mensen. Hoe persoonlijker iets is, hoe universeler het kan zijn.”

Representatie
Een groot publiek lijkt zich te herkennen in het verhaal van Zauner. In Crying In H. Mart zijn er veel flashbacks, opgeschreven in hartverscheurende details. Het publiek herkent ook de worsteling die gepaard gaat met identiteit en buiten de geldende norm vallen. “Hoe je dubbele identiteiten beleeft hangt, denk ik, erg van af waar je opgroeit. Het is prachtig om een rijke geschiedenis te hebben en bij verschillende culturen te horen.” Zauner refereert aan de Koreaanse roots van haar moeder, die ze herkende in gerechten, en de Amerikaanse roots van haar vader, die ze herkende in muziek. “Maar het kan ook een gevoel van isolatie geven. Een gevoel dat je bij geen cultuur ècht thuishoort. Dat kan verwarrend zijn. De menselijke conditie houdt niet van grijs gebied. Dit is waarom ik kunst ben gaan maken, om uit te zoeken waar ik echt bijhoor.”

“Ik denk overigens dat de jongste generatie een gemakkelijkere tijd tegemoet gaat”, vervolgt Zauner, na een korte denkstilte. “De online gemeenschap maakt het veel makkelijker om contact met iemand te leggen die vergelijkbare ervaringen heeft.”

Iemand die veel voor Zauner betekent heeft is Yeah Yeah Yeahs-frontvrouw Karen O. “Ik was me er eerst niet van bewust dat al mijn helden witte mannen waren, totdat ik Karen O zag. Karen O was de eerste half Koreaanse in de Amerikaanse indierockscene. Ze weerspiegelde alles wat een Aziatisch meisje niet hoort te zijn. Er is een stereotiep beeld dat Aziatische vrouwen onderdanig, stil, volgzaam en hypervrouwelijk zijn. Karen O brak met dat beeld. Ze pijpte een microfoon, spuugde water in het publiek, durfde een badass bandleider te zijn, maar ook een teder liedje te zingen. Ik vond alles aan haar geweldig.”

We praten over de betekenis van muziek. “Het is lastig om muziek in woorden te vangen”, zegt Zauner. “Muziek raakt je. Het is gewoon een gevoel. Je voelt wanneer het raak is. Wanneer het je niet raakt, moet je blijven schaven, totdat het je wel raakt.” Muziek mag dan mysterieus zijn voor Zauner, haar gevoelens kan ze wel schijnbaar moeiteloos in woorden vangen. “Omdat ik dicht bij de dood ben geweest, voelt het alsof de dood ook heel dichtbij is. Er wordt vaak gedacht dat als je meer gezien hebt, je minder bang wordt, maar ik denk dat ik banger geworden ben. Als iemand de telefoon niet opneemt, denk ik nu dat er iets gebeurd is. Dat komt deels doordat ik gezien heb hoe snel de dood kan komen. Dood is als een golf. Je ziet hoe fragiel het leven is.”

Zo’n drieënhalf jaar heeft het moeten duren, maar de langverwachte tweede plaat van Luwten heeft eindelijk het daglicht gezien. Het veertig minuten durende Draft klinkt op het eerste gehoor gelijk volgroeider en melodieus sterker. Luwten zet een stap in de wind. Op de dag van de release zoomen we met een licht vermoeide Tessa Douwstra over wat er achter deze plaat schuilgaat. Hoe het met haar gaat? “Goed, maar ik ben ook heel moe. Door de release kon ik niet slapen, dus ik heb tot half vijf ’s ochtends tv gekeken.”

Tekst Yasmin Roelofs
Foto’s Liz van den Akker

Hoe ging het maken van deze plaat eraan toe?
“Het ging heel natuurlijk. Bij mijn vorige plaat begon ik echt met het idee: ‘nu ga ik doen wat ik zelf wil’, namelijk me helemaal afsluiten van de buitenwereld, want alleen dan ben ik de beste versie van mezelf. Dat heb ik toen ook gedaan. Pas daarna heb ik het ook met mijn band en Frank (Wienk, oftewel Binkbeats, red.) opgenomen. Bij Draft ben ik echter veel eerder begonnen met dingen aan anderen laten horen. Daarnaast heb ik er ook met andere mensen van de band aan gewerkt. Het was meer een hybride proces waarin andere mensen er soms wel en soms niet waren. En als ik iets nieuws maak, vind ik het altijd wel leuk om iets nieuws te leren, zowel op technisch als persoonlijk vlak. Persoonlijk gezien heb ik dit keer meer mensen toegelaten in mijn werk, en op technisch gebied heb ik nu meer zelf geproduceerd. Ik heb wederom samen met Frank aan deze plaat gezeten, maar dit keer wilde ik mijn eigen computer ook iets langer als centrum van het arrangement houden.”

Was het een andere plaat geweest als je hem in een jaar zonder corona had opgenomen?
“Nee, want deze plaat was al af toen de pandemie begon! In februari om precies te zijn.”

De thema’s op deze plaat schipperen tussen alleen zijn versus samen zijn, het loslaten van verwachtingen en de controle willen houden. Hoe zijn de thema’s naar boven komen drijven?
“Dat waren dingen de ik in die periode zelf heel sterk ervoer. Zo erg dat ik me er op een gegeven moment eigenlijk té zelfbewust over was. In mijn geval is het zo dat als ik iets ervaar waar ik tegen aanloop, ik snel de neiging heb om erover te schrijven of vertellen. Dat komt omdat ik het zelf  heel fijn vind als mensen dat doen. Wanneer ik iemand anders iets hoor zingen of uitdrukken in kunst, geeft me dat het gevoel dat ik iets minder alleen ben. Het is toch een soort verbindingsmethode. Ik ben veel bezig geweest met wat je van jezelf laat zien. Wat laat je voor jou alleen en wat deel je met andere mensen? En hoe zorg je ervoor dat je je niet te kwetsbaar, maar ook niet te eenzaam voelt? Ik merk dat de onderwerpen waar ik me vaak tot aangetrokken voel te maken hebben met die onderliggende verbinding: een soort ‘intermenselijkheid’.”

Staat er een nummer op de plaat dat je graag wil uitlichten?
“Ik denk dat de titeltrack voor mij het meest bijzonder is. Ik zat over die onderwerpen na te denken en de vragen die eraan hangen: sluit ik mezelf af omdat ik echt graag alleen wil zijn en ik denk dat ik dan het meest authentiek ben, of doe ik het eigenlijk omdat ik een beetje bang ben voor de rest van de wereld? Daar schreef ik toen een gedichtje over wat ik uiteindelijk heb ingezongen. Het leek me ook een heel gaaf idee dat, wanneer ik dit zou zingen, ik tegelijkertijd herinnerd zou worden aan alle mensen die er wel zijn. Vervolgens heb ik al mijn familieleden en vrienden gevraagd om dezelfde noot in een spraakbericht naar mij op te sturen. Het was voor mij een mooi proces; zowel conceptueel als qua geluid kwam het perfect samen.”

Ik krijg het idee dat je veel nadenkt over hoe je jezelf als artiest aan de wereld presenteert, door middel van het artwork en de videoclips.
“Zeker. Die plaat was dus al af, maar door corona kon ik het afgelopen jaar wel veel tijd besteden aan het visuele aspect, terwijl ik normaal gezien juist met de live-uitvoeringen bezig was geweest. Het is erg interessant om meerdere disciplines bij elkaar te brengen. Je hebt natuurlijk vijf verschillende zintuigen waarmee je de wereld ervaart. Natuurlijk is muziek op je oren gericht, maar daarnaast ook heel erg op je ogen. Als je tijdens een show iemands gezichtsuitdrukking ziet of een bepaalde podiumvisual, dan draagt dat bij aan de totale ervaring. Ik vind het heel tof om over die aspecten na te denken.”

Deze albumcover was ook geschoten bij een windturbine, toch?
“Ja, dat klopt! Dat was op de TU Delft, we zijn er ook een paar keer langs geweest voor een rondleiding. Ze hebben daar heel veel testfaciliteiten, waaronder een grote windtunnel waar je als volwassen persoon rechtop in kon staan. Daar worden veel dingen getest, zoals bijvoorbeeld de aerodynamica van auto’s. En in het midden van die windtunnel stond een enorme turbine. Oorspronkelijk dachten we: ‘dat wordt echt het vetste, dat willen we fotograferen’, maar dat pakte toch anders uit. Het gaf een heel ander gevoel dan bij de plaat paste, alsof het bijna té mechanisch was voor de organische elementen van de muziek. Dus we liepen verder en op een gegeven moment vond ik een soort hoek in de tunnel waar de wind door panelen de bocht om wordt geduwd. Op die manier verdwijnt het niet in de hoek, maar bewaart het zijn snelheid. En dat stukje staat dus op de voorkant van de plaat.”

Om even een bruggetje te maken: ik hoorde een tijdje geleden dat Eefje de Visser ook veel bezig is met hoe het totaalplaatje eruitziet. Toen stuitte ik recentelijk ook op de podcastserie Drafts die je onder andere met haar heb opgenomen. Hoe was dat?
“Heel leuk! Die podcast ben ik toevallig dus ook vorig jaar begonnen. Er waren door corona niet zoveel momenten waarop je andere mensen kon spreken, dus dit was eigenlijk een persoonlijk excuus om met mensen kunnen kletsen.” (lacht) “Daarnaast ben ik altijd wel gefascineerd geweest door hoe een idee ontstaat en mensen die in de breedste zin een soort potentie in dingen zien die andere mensen over het hoofd zien. Weet je, als je muziek maakt, ben je eigenlijk al je eerste intuïtieve ideeën aan het uitproberen. Er is nog niets, maar dan zie je iets voor je en ga je in feite op zoek naar iets wat er nog niet is. Het is een heel bijzonder proces dat voor iedereen persoonlijk is, en daarom anders. Ik vind het ook heel inspirerend om te horen hoe andere mensen te denken en leuk om die gesprekken voeren, dus dat goot ik in een podcast.”

In die aflevering met Eefje deelde ze haar gedachten over perfectionisme. Zie jij jezelf als een perfectionist?
“Jazeker. Ik probeer dingen altijd heel goed te doen, dat vind ik fijn. Als ik een nummer schrijf, kan ik daar bijvoorbeeld heel lang aan sleutelen. Daar zit een soort precisie in, je moet doorgaan tot het echt goed voelt. Maar wat dat precies is, zou ik je niet kunnen zeggen. Het uit zich sowieso in heel veel tijd doorbrengen met de muziek. Ik leg me nooit makkelijk neer bij hoe dingen zijn, maar blijf altijd bezig met hoe iets beter zou kunnen worden. Al probeer ik dat tegenwoordig wel iets los te laten. Beide methodes leveren namelijk iets op. Het is misschien vergelijkbaar met samen en alleen zijn. Helemaal voor het één of het ander kiezen voelt niet goed, het gaat om het vinden van een balans.”


Rostam Batmanglij. Kenners kennen zijn naam. Van Vampire Weekend natuurlijk, daar begon het in 2007, maar na drie albums koos hij voor de afslag productie. Solange, Frank Ocean en Charli XCX wilden met hem werken. De duizendpoot liet op Twitter altijd zijn mening horen, in zijn werk bleef dat wat achterwege. Tot nu.

Zijn tweede soloplaat, de beloofde jazzplaat die voelt als het einde van een pandemie, heeft een duidelijke boodschap. Hij verzon er een eigen naam voor: Changephobia. We bellen met een nog wakker wordende Rostam, nat haar, gapend en zich uitrekkend voor de camera. Rostam zit in zijn studio in Los Angeles. Deze plek is zijn uitvalsbasis. Ingericht naar zijn specifieke smaak. Aan de muur hangen exotisch ogende gitaren. Links in beeld bungelen microfoons over een standaard. In de rechterhoek hangt een Iraanse vlag. Rostam is een producer van het nieuwe stempel. Muziek maken op één plek is iets van het verleden; muziek maken kan op alle uithoeken van de aarde. Hij reist avontuur en vrienden achterna. En toen kwam Covid-19.

Het einde van de pandemie
“De plaat is lang in de maak geweest, voor de pandemie al, dus als jij zegt dat het klinkt als het einde van de pandemie, ben ik blij dat te horen.” Rostam stuurt lachend een duim-emoji in de chat. Door de pandemie had Rostam meer tijd en dat kwam gelegen: “Ik heb het afgelopen jaar gebruikt om muziek te maken. Het was bijna een administratieve taak, het ging om heel veel bestanden. Ik was eigenlijk een file-manager!”

Zo’n administratieve taak is eigenlijk niets voor Rostam. Hij is niet van het stilzitten. Wel van werken. Als ik tegen Rostam zeg dat Hamilton Leithauser mij ooit vertelde dat Rostam “werkt als een maniak”, komt hij komt niet meer bij. “Het is waar! Ik werk als een maniak. Ik werk waarschijnlijk zeven dagen in de week aan muziek.” Geen wonder dat liefhebbers zijn naam bij tientallen artiesten tegenkwamen. Over werkuren wil hij niet nadenken, lacht hij, opdrachtgevers al helemaal niet. “Ik wil op vakantie!”

Bewustwording en verandering
Changephobia is een misleidende titel, geeft Rostam via Zoom toe: “Het betekent ‘fear of change‘. Ik denk dat we allemaal bang zijn voor veranderingen, daarom wilde ik het album zo noemen.” Rostam ziet angst als tweerichtingsverkeer. Angst kan mobiliseren, maar angst kan ook weerstand oproepen. “Laten we accepteren dat er verandering plaatsvindt in ons leven, dan kunnen we onderzoeken wat mensen precies vóélen. Laten we vragen stellen. In contact komen met onze eigen emoties.”

Hoewel het album jaren in de maak was, gaf Rostam de plaat pas in het laatste stadium een naam. “Door het Changephobia te noemen wilde ik mijzelf herinneren dat verandering iets is waar alle mensen mee te maken krijgen. Het was een bewustwording en ik hoop dat mensen die bewustwording horen. Het afgelopen jaar zag je de mate van bewustwording in Amerika sterk stijgen. Het zou mooi zijn als mensen zich bewust blijven van racisme en ongelijkheid. Dat mensen negeren dat er problemen zijn, verandert nu. Langzaam, maar het verandert wel.”

Bewustwording, dat woord laat Rostam vandaag vaak vallen. “Ja, ik denk dat we ons bewust moeten zijn van de manier waarop mensen het gerechtvaardigd vinden om haat te zaaien. Vooral omdat haat ooit obscuur was, maar nu mainstream is geworden. Ik hoor mensen wel eens zeggen: hoe kan ik homofoob zijn als het homohuwelijk bestaat in mijn land. Ik bedoel: het bestaan van het homohuwelijk betekent niet dat er geen homofobie is. We moeten ons hier bewust van zijn, vooral mensen in de queer-community. Weet je, er is een hoop homo-, trans- en bifobie bínnen de queer-community. Bewustwording is het beste medicijn tegen haat.” Bewustwording dus: dat is het idee. We gaan zien of het zich naar de luisteraar vertaalt, of mensen het kunnen horen.”

Muziek als bewegend sculptuur
Als je Rostams discografie bestudeert, merk je dat deze uit bepaalde fases bestaat. Op zijn solo-debuut, Half-Light uit 2017, hoorde je strijkarrangementen. De invloeden die dicht bij klassieke muziek stonden, op Gwan en Thatch Snow, hebben plaatsgemaakt voor invloeden uit de jazz. De saxofoon hoorde je al op het door Rostam geproduceerde Woman in Music Part III van Haim, op Changephobia is de saxofoon all-over-the-place. Een liedje als Unfold You is melodisch, als Charlie Parker en John Coltrane. “Jazz is iets waar ik altijd een liefde voor heb gehad. Voordat ik het begreep, opende het al een raam voor mij.”

Het wordt duidelijk dat Rostam altijd heeft geschaakt op meerdere borden. Soms put hij zichzelf uit. Halverwege ons gesprek wordt Rostam onderbroken door een hard alarm. “Hoorde je dat?” Er verschijnen kuiltjes in Rostams wangen. “It’s ten o’clock”, legt hij uit. “Ik heb mijn computer zo ingesteld. Ik ben er recentelijk mee begonnen. Ik denk dat ik het fijn vind, want het helpt me de tijd herinneren. Vaak vergeet ik de tijd”.

“Soms voel ik alsof ik gezegd heb wat ik wilde zeggen”, vervolgt hij. “Muzikaal gezien kan ik chillen voor de rest van mijn leven. Voortborduren op wat ik eerder heb gedaan. Ik zal je eerlijk vertellen: dat is door mijn hoofd gegaan, maar ik denk dat er altijd wel een trigger is die mij inspireert om nieuwe muziek te maken. Muziek is een sculptuur in ruimte. Een bewegend sculptuur. Als muzikant ben je een beeldhouwer. Muziek beweegt zo snel dat je het niet ziet. Onze manier van beleving is luisteren, omdat het zo snel beweegt.”

Drums en zang
We duiken dieper in Rostams visie op productie. “Ok. I have thoughts on it! Heel veel draait om hoe de drums klinken. You gotta feel like the drums ‘hit you’. In the chest. Daar zoek ik altijd naar als ik iets maak. Ik wil een fysieke reactie creëren met het geluid dat uit de boxen komt. Net zo belangrijk als de drums zijn de vocalen, trouwens. Vooral hoe zangpartijen en drums zich tot elkaar verhouden.”

Ik vraag Rostam of hij ooit periodes van creatieve droogte heeft ervaren. “Ja, er zijn wel momenten”, vertelt hij. “Nu ik ouder ben geworden ben ik daar meer oké mee. Het helpt me herinneren dat het belangrijk is om op momenten weg te gaan. Om weer geïnspireerd te worden.” Rostam vindt een afgewerkt liedje soms gezichtsbedrog, het doet geen recht aan het creatieve proces. “Muziek is alsof je een plant laat groeien. Het gaat langzaam. Meestal begint het met een klein ideetje. En dat idee wordt dan groter. Vaak is het idee een akkoordenschema, dat ik schrijf op een piano of een gitaar. Soms is het een drumpartij. Een ritme dat ik hoor in mijn hoofd. En zo ontkiemt een zaadje. Het groeit daarna verder.”

Bijzonder aan Rostam is zijn sound. Je hoort het als Rostam achter de knoppen zat. Hoe kan dat? “I don’t know man. That’s not an easy question. Ik weet wat ik weet. Ik kan je wel dit zeggen: studeer muziek. En muziektheorie. Het maakt je niet een betere schrijver, maar helpt wel verklaren waarom je schrijft wat je schrijft. Ik denk dat dat gereedschap van onschatbare waarde is. Weet je, mensen zeggen vaak ‘I likeeee that’, i don’t know why I like it, but I likeeee it‘”. Mijn beroep is om like te definiëren, de reden te achterhalen. Ik kan er iets mee als een artiest zegt: “Ik wil iets van dit in mijn liedje.” Het is mijn beroep geworden om dat denkproces uit te voeren. Daarom denk ik dat muziek bestuderen enorm belangrijk is. Toen ik een kind was las ik een interview met Pharrell waarin hij de instructie gaf: ‘leer zoveel over muziek als je mogelijk kan’. Leer zoveel als je mogelijk kan. Dat is altijd blijven plakken. Tot de dag van vandaag.”