Live

De vrijdag van Eurosonic: over galmgitaren, crowdpleasers, wachtrijen en een podiumklok


20 januari 2018

The Daily Indie is, hoe kan het ook anders, op Eurosonic Noorderslag dit (lange) weekend! Terwijl je in de rest van muzikaal Nederland deze dagen een bom kan laten afgaan, is Groningen the place to be voor het checken van de muzikale beloftes van 2018. We hopen dan ook je brandende vragen over de indie-anno-2018 te beantwoorden. Wat zijn de trends, waar zit de vernieuwing, zijn de harde gitaarbands dood? Je leest het hier in onze dagelijkse reportage vanuit het Hoge Noorden.

Tekst Bart Breman & Robin van Essel
Foto’s Oscar Anjewierden

Op de vrijdag van Eurosonic gaat het langs de randen van van de gitaarmuziek. Die randen zijn vaak opvallend gladgestreken, waarbij de grens tussen indie en mainstream nagenoeg is. Tal van acts doen alles om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Liedjes -of het nu indierock of pure pop is –  worden uitvergroot gebracht. Vaak hoor je opvallend zwaar geproduceerde muziek, die bol staat van de galm en dramatische effecten. Maar scherpe randjes zijn er ook in overvloed. Je vindt ze bij de bands die al dan niet bewust buiten mainstream zitten, er wat tegenaan schurken of bands die genre op zich zijn.

Een enkele band speelt met al deze concepten, het vooraf ontzettend gehypte Superorganism is zo’n een. De bandnaam klinkt futuristisch, alsof het Londense gezelschap zo uit Ray Kurtzweils documentaire Trancendant Man komt geteleporteerd, en de muziek klink idem. De vrolijke samplepop is tegelijkertijd toegankelijk en vervreemdend, waar de bizarre visuals en geluidseffecten (dierengeluiden, 8bit-gebliep, gillende kinderen) alleen maar aan bijdragen. Alles wat Superorganism doet, lijkt bedoeld te zijn om je perceptie van wat een ‘normaal’ optreden is, uit te dagen. Zo gaat er aan het eind van een song een alarmklok terwijl alle leden van het collectief zich uitrekken en gapen. Of er klinkt het geluid van stromend water terwijl zangeres Orono Noguchi vertwijfeld om zich heen kijkt en zich afvraagt wat er aan de hand is: “What the fuck is happening, guys?” Vervolgens blijkt het een opmaat naar een song over garnalen, met onderzeese visuals. We snappen er geen fuck van, maar vermakelijk is het wel.

Van al het gedoe moet je natuurlijk houden: de regenjasjes, het bijna cartooneske dansen van de bandleden en de quasi-vervelende intonatie van Noguchi. Alles is overgoten met een laagje al dan niet geveinsde ironie. Het is best leuk en vooral heel hip, zo niet wat afstandelijk. De vraag is of goede muziek dat soort opsmuk nodig heeft – het vermoeden is dat het bij Superorganism vooral moet verhullen dat de songs soms flinterdun zijn. Maar dat is het punt: het draait om de act, niet om de muziek. En we kunnen ons zomaar voorstellen dat dit de toekomst is. Superorganism kijken is dan ook alsof je op paddo’s in een animéfilm uit het jaar 2150 zit. Het maakt je in elk geval bewust van het gegeven hoe saai het eigenlijk is, wanneer een normaal bandje normaal het podium op komt om normale songs te spelen.

Nee, dan Hope uit Berlijn. Die doen niet aan gedoe. Zangeres Christine Börsch-Supan staat op haar blote voeten en als de muziek naar weer een crescendo toewerkt danst ze met gesloten ogen mee. Haar fenomenale zangstem doet je meer dan eens aan Beth Gibbons denken en ze stuurt het spannende mengsel van triphop en postpunk de duistere diepten van de menselijke emotie in. Jagende galmgitaren, dreigende ritmes en razendknappe composities maken het optreden tot één van de beste van het weekend. Even donker als betoverend mooi.

Een band die wel heel erg probeert om zo toegankelijk mogelijk te klinken is Pale Waves. In zangeres Heather Baron-Gracie heeft de band een vrouwelijke versie van Robert Smith gevonden. De band klinkt als Madonna die liedjes van The Cure covert. Best leuk, maar probleem is dat die twee artiesten wél heel sterke songs hebben en dat Pale Waves daar nog enorm hard aan moet werken. Achter de galmende gitaren, kirrende zang en volvette eightiessound zitten vooral heel veel algemeenheden en heel weinig eigen gezicht. Aan de andere kant van de stad kijken we naar Warhola. Frontman Oliver Symons is ook het brein achter het bij de zuiderburen immens populaire Bazart. De synthpop-meet-disco-noir van de band is absoluut niet slecht, maar de vraag rijst wel waarom Symons nog een tweede project nodig heeft waarmee hij nagenoeg dezelfde muziek maakt. Goed, het is Engelstalig in plaats van Vlaams, maar juist dat maakte Bazart zo vermakelijk. Nu is Warhola vooral een kloon, maar ook eentje die van die andere Belgische, wel Engelstalige electro-act Oscar & The Wolf zou kunnen zijn.

Daarna zorgen de absurd lange wachtrijen deze vrijdag ervoor dat de schrijver van dienst onze onze stiekeme favoriet Agar Agar mist, en ook bij Ko Ko Mo is er geen beginnen aan. Uiteraard is het leuk om te zien dat de gedurfde line-up van Eurosonic afgelopen jaren steeds meer mensen op de been weet te brengen, maar als je (ook na wapperen met onze hippe perspas) meer in de rij staat dan bands ziet, wordt dat wel een punt van irritatie.

Nergens is de rij langer dan bij Huize Maas, voor Yungblud. Het laat alvast zien dat het met de populariteit van de piepjonge Brit wel goed zit. De Engelse branie is weliswaar aanstekelijk, maar het kan niet verhullen dat het muzikaal vrij weinig om het lijf heeft. De nodige energie heeft punky gitaarpop wel, net als flink wat emo. Maar in weze is het glad geproduceerde popmuziek, bedoeld om jonge meisjesharten sneller te laten slaan. Even later in de voorzaal blijkt het Spaanse The Zephyr Bones wel heel erg verliefd te zijn op galm. De twee gitaren zingen in het rond en als zanger Brian Silva iets tegen het publiek zegt, versta je hem niet door het vele effect op zijn microfoon. Net als bijvoorbeeld The Homesick speelt de band met jaren eighties-gitaarpop en psychedelica. Verschil is dat de Spaanse Chilenen wel een heel stuk minder inventief zijn dan de band uit Dokkum. De liedjes zijn behoorlijk gewoontjes en de aandacht voor de band vervliegt opvallend snel.

Hetzelfde gebeurt bij Pardans, maar dan onterecht. De postpunkband uit Kopenhagen doet links en rechts denken aan iceage of Holograms, met name door het uiterlijk en de croonende zangstijl van frontman Gustav Berntsen. Is dat iets Deens, ofzo? Verder beschikt Pardans over een violist en saxspeler, wat de duistere postpunk een jazz-laag geeft, maar ook wel bij vlagen onnavolgbaar moeilijk maakt. Interessant is het zeker, maar het publiek zoekt zo laat op de vrijdagavond schijnbaar naar iets makkelijkers.

Als er één genre is dat wars is van hypes of crowdpleasen, is het wel metal. Metal heeft zijn eigen regels. Veel in het genre is er in de laatste decennia niet veranderd en daarmee is het vaak behoorlijk conservatief. In Vera doet Baest uit Denemarken ook niets nieuws, maar met hun behoorlijk brute death metal zijn ze wel de meest extreme band op het festival. Technisch is de band uiterst bekwaam en strak. Je krijgt roffelende bassdrums, razend gitaarwerk en een gruntende zanger die klinkt als een verstopt riool. Dat werd in de jaren tachtig ook al gedaan, maar het knappe spel en het volledige gebrek aan pretentie zijn echter bijzonder aangenaam.

Ook Mauro Pawlowski houdt wel een bak herrie, maar met metal heeft het weer niks te maken. Het oud-lid van dEUS en Evil Superstars gaat al jaren zijn eigen gang en met zijn Gruppo di Pawlowski maakt hij oorsplijtende, noisey rock. De Belgen razen over podium met vervormde gitaren, die maar net in toom worden gehouden door hamerende drums en Mauro’s gescandeerde zang. De band maakt lelijke muziek mooi en het loeiharde geluid is heerlijk ontnuchterend. Terwijl de band midden in een nummers zit grijpt Mauro een podiumklok, telt af en legt het optreden stil. ‘We zijn professionals en om tien voor één moesten we stoppen,” grijnst hij. Om daarna natuurlijk alsnog tien minuten door te spelen.


Lees hier de overige verhalen van ESNS18 terug:

WoensdagDonderdag – Zaterdag (Noorderslag)