Column: ‘Gisteravond ben ik naar een festival geweest, met echte mensen, in een echte zaal’
3 maart 2021
Op het moment dat ik dit schrijf ben ik gisteravond naar een festival geweest. In een echte zaal, met echt publiek en een echte band. Als je mij anderhalf jaar geleden had verteld dat dat super bijzonder was, had ik je uitgelachen, maar ik denk dat dat voor alle muziekliefhebbers geldt.
Tekst Arlette Hovinga
Foto’s Sebastian Wołosz
Ik zit in mijn hotelkamer in Szczecin, wat je uitspreekt als s-tsetsin, heb ik inmiddels ontdekt. De coronacrisis heeft mijn werk als producent en programmeur lamgelegd, en dus ging ik het afgelopen jaar terug naar iets waar ik wél voor geleerd heb. Wederom, zoals zovelen.
Ik heb het bizarre geluk om als marketeer, perspromoter en, dat klinkt lekker vaag: creatief conceptontwikkelaar, nog steeds in de muziekindustrie actief te zijn. Dat betekent in de praktijk dat iemand, waarschijnlijk in de jazzmuziek, mij belt, een idee over de schutting flikkert, en daar dan samen met mij iets leuks (en effectiefs) van maakt. In dit geval is dat onder meer een eigen vlogserie: Curtain Calls, ter aankondiging en promotie van Szczecin Jazz Festival en een mediapartnerschap met platform Jazz in Europe.
Eerste jazzfestival van dit jaar
Dat alles bracht mij dus naar het Poolse Szczecin, waar voor zover ik weet het allereerste hybride jazzfestival van dit jaar wordt gehouden. We trapten op 25 februari af met het Franse Belmondo Quintet en verwelkomen verder nog artiesten uit Polen, maar ook uit Amerika, Zweden en Nederland. Ondanks corona. En ja, natuurlijk moet je ook hier in Polen afstand houden: sterker nog, hier geldt officieel een regel van twee meter. Natuurlijk moet je overal een mondkapje op: ook op straat. Hoewel roken voor velen een welkom excuus is om die regel niet altijd op te volgen. En ook hier vind je overal pompjes met desinfecterende gel. De cijfers zijn in Polen nagenoeg vergelijkbaar met die in Nederland, maar de regels zijn door de bank genomen vergelijkbaar met of zelfs strenger dan in Nederland. Geinig voorbeeld: in een verwoede poging nog wat van mijn ontplofte coronacoupe te maken voordat ik met mijn neus voor een camera sta, mag ik de haardroger in mijn hotelkamer dus niet gebruiken.
Foto: Ania Giniewska
Nu of nooit
We wisten niet precies hoe lang de zalen hier nog open mochten blijven, nu er last-minute ineens wel wat georganiseerd mocht en kon worden. Officieel is Polen per 1 maart weer op slot, venue-technisch gezien. Voor Szczecin Jazz Festival werd wonder-boven-wonder een ontheffing verleend en dus mochten we op 1 en 2 maart toch nog onze hybride koers voortzetten. Hoe lang deze situatie zo blijft weet niemand. Maar het kon wel, nu. Nu, of misschien wel nooit. Of in ieder geval weer een hele poos niet. Dus toch vieren we hier, nu het even kan, feest. Het is onbeschrijflijk hoe fijn het is om weer livemuziek te kunnen zien, horen en voelen. Ook al zijn er geen jamsessies in kroegjes tot diep in de nacht, mogen we in onze hotels alleen proosten met andere hotelgasten en is backstage catering even verworden tot een hotbox aan je kleedkamertafel, zonder buffet. Ik ben benieuwd wat voor effect dat op toekomstige hospitalityriders zal hebben, want terwijl mijn collega’s hier bekend staan om hun normaliter tot in de puntjes verzorgde catering, maakt deze crisis het ons heel duidelijk dat het daar uiteindelijk allemaal niet om draait.
We komen er samen doorheen
Szczecin Jazz heeft het gepresteerd om in recordtijd een festival op poten te zetten in zeven verschillende venues in de hele stad. Iedere avond kun je naar een andere zaal voor een of meerdere concerten. Geen publiekswisselingen of tijdslots, gewoon in je stoel zitten en genieten van de kans die we – nu nog – hebben om muziek met elkaar te delen. Dat geldt voor het publiek, maar net zo goed voor de organisatie, die begin februari de kans kreeg om dit festival te organiseren en de idealistische keuze maakte om die kans met zoveel mogelijk musici te delen. Die internationale line-up is niet alleen een prestigeproject van een ambitieuze promoter. Het is een signaal: crisis of niet, we komen er samen doorheen. Toeren hoort bij onze industrie, en internationale line-ups dus ook.
In Nederland zie ik die keuze niet terug op de line-ups. Wij lijken er vooral voor te kiezen onze eigen scene te supporten, wat, hoe cru ook, mooie kansen kan opleveren voor aanstormend talent van eigen bodem. En, laten we eerlijk zijn: we spelen ook op safe, omdat maatregelen zo veranderlijk als het weer kunnen zijn en we liever niet voor de duizendste keer concerten verplaatsen of afzeggen. Toch vraag ik mij af hoe ver we nog verwijderd zijn van een line-up met niet-Nederlandse namen op onze festivalposters, en hoe mijn Nederlandse collega’s daar eigenlijk over denken.
Uit je koffer leven
Veel tijd om na te denken krijg ik echter niet. Ik was bijna vergeten hoe de festivalgekte voelt. Hoe je uit je koffer leeft als je onderweg bent en hoe je batterypack en mini-zaklampje je beste vrienden zijn. Toen het eenmaal zover was en de eerste band echt het podium beklom, durfde ik bijna niet te gaan. Alsof ik bang was wat zo’n eerste festivalavond in mij los zou maken. Immers, straks stap ik weer op de trein naar Nederland en staat de wereld misschien wel weer net zo stil als eerst. Maar ik ging.
Dus daar stond ik dan, in de coulissen, veilig verstopt voor publiek en live-streamende camera’s. Met tranen in mijn ogen, te hopen dat niemand mij zag. Zo verlamd als mijn halve carrière kan ik tijdens de toegift alleen nog maar naar het golvende hemd van de (overigens fantastische) drummer van Belmondo Quintet kijken. Applaus. Nog een toegift. Meer muziek. Ik ben nog nooit zo gebiologeerd geweest door de reflectie van piano-noten in de klankkast. Ik sta hier echt. Er klinkt een solo. Een bandlid joelt. Ze staan er echt, en volledig terecht spat het speelplezier er van alle kanten vanaf. Uiteindelijk staan de broers Belmondo met hun band bijna twee uur te vlammen op het podium van het Pleciuga Theater. Fuck settijden, grinnikt er iemand in de verte backstage. Leve de muziek.