Ik vul wachttijd in een winkel met boeken en magazines, pak een niet nader te noemen muziekblad en lees muziekrecensies. Uitgelicht: Oneohtrix Point Never en dan Stuart A. Staples’ Arrhythmia. Plaat die bij ons op de plank ligt, dus ik lees de paragraaf beleefd van boven tot onder. De schrijver concludeert dat de frontman van Tindersticks zich met deze, toch bij vlagen ook schone plaat uit de bladen schrijft. Want: te moeilijk, te onbestemd, te dwars.

Ik vouw het blad dicht en zet het terug op het schap. Ik kijk naar de voorkant: Kensington. Ik denk dat het Stuart A. Staples een rotzorg is of hij zich uit de bladen schrijft, ja of nee. Ik vraag mij af of de conclusie ‘op deze manier schrijft u zich uit de bladen’ klinkt als een verkapte waarschuwing. Ik kijk naar de voorkant, opnieuw: Kensington, muziek voor iedereen.

Dan de plaat, Arrhythmia. Arrhythmia, een pas die te snel of te traag gaat; een hartslag in een onwenselijk tempo. In het geval van de plaat slaat de balans al rap door naar de trage gang. Sterker, Staples brengt zijn muziek geduldig tot stilstand. Tot nachtelijke muzak; minder dreigend dan Tindersticks’ Ypres van drie jaar terug, maar minstens zo statisch.

 

Romantische barhanger
Niet langer de romantische barhanger, niet langer de orkestrale swing. Nu hangt Staples in een glazige droomstaat, een waarin hij voor niemand zucht over herinneringen, werkelijkheid en schijn. Nu zijn het geen afgeronde liedjes met een kop en staart; nu zijn het nachtschaduwen. Trage, onbestemde schaduwen met een omvang van zeven, tien en dertig minuten: het dertig minuten durende Music For a Year in Small Paintings laat de luisteraar dan ver, ver achter zich. Dan is Arrhythmia muziek voor niemand.

Bij gebrek aan een andere manier om ervan te genieten laat ik het als een wezenloos lange zucht aan mij voorbij gaan. Als in de clip van The New Real: Op rugkant naar het voorbijtrekken van de lucht turen, het treinraam, de spiegeling van het voortijlende buitenzicht. Zo wil ik zijn, traag en onthaast, terwijl de wereld minstens zo onaangedaan aan mij voorbij raast.

Laten we eerlijk zijn: Girls Names waren we collectief een klein beetje vergeten. De Noord-Ieren hebben zich de afgelopen jaren wel degelijk gevestigd in de indiescene, maar het is alweer even geleden dat ze die verdiende plek hebben bewezen. Het uit 2015 stammende Arms Around a Vision was geen overweldigende plaat, bevatte ook geen memorabele postpunksongs als Hypnotic Regression of Bury Me (in die tijd interviewden de band eens). Bovendien besloot de band een pauze in te lassen na de opnames van zijn laatste album.

De plaat verdween dus op de planken, om vorig jaar weer vanaf de eerste noot ontmanteld te worden. Dat resulteerde, niet verrassend, in een meer fragmenteerde en bijna surrealistische plaat. Je zou haast zeggen dat de band zich op Stains on Silence volledig opnieuw heeft uitgevonden. De drijvende stuwkracht die op vorige albums de boventoon voerde is grotendeels verdwenen. Op Stains on Silence draait het om atmosfeer. Girls Names bevindt zich in vreemdere, abstractere en vooral duisterdere gebieden dan ooit tevoren.

 

Claustrofobisch en onheilspellend
Met opener 25 konden we al eerder kennis maken als vooruitgesnelde single, een langzaam voortbewegend nummer die met zijn melodische baspartijen en onheilspellende synthesizers niet zou misstaan op Joy Divisions album Closer. Het claustrofobische Haus Proud is een soort verdoemde funktrack en opvolger The Process klinkt bijna gotisch. De constant rondspokende synthpartijen zorgen voor een dreigende sfeer, die het de luisteraar niet altijd even makkelijk maakt. Cathal Cully dient met zijn zware stem niet zo zeer als orator, maar vooral als een dreigend element in de algehele mix. Pas tijdens de laatste twee nummers is er tijd om adem te halen. De titeltrack is een minimalistische popballad waarin de onbehaaglijkheid van al het voorafgaande even vergeten mag worden. Afsluiter Karoline vormt een klein lichtpuntje, mede door Cully’s dynamische en gepassioneerde vocalen.

Stains on Silence is een plaat met zoveel lagen die het bijna onmogelijk is om jezelf er niet in te verliezen. En alhoewel de echo’s van Joy Division, Killing Joke en Public Image Ltd. nooit ver weg zijn, is dit een plaat die nú gemaakt moest worden. Een plaat die het wachten waard was.

Nu heeft Daniel Lopatin de hogere regionen bereikt; onder de vlag van Oneohtrix Point Never klimt Lopatin uit de noise-kelders van Brooklyn tot componist van geluidsinstallaties in New York. Producties voor ANOHNI, Björk, Iggy Pop en nu, op nieuwe plaat Age Of met James Blake.

En het begint met een hoog uitgezongen Pie Jesu Domine. Afkomstig uit de Latijnse dodenmis: Lieve Heer, geef hen vrede – doden en achterblijvers. Maar zover komt het niet; de stem raakt niet verder dan een bijna onhoorbaar Lieve Heer. Een noodkreet.

Lopatin emuleert een klavecimbel die zich flarden van Bach meent te herinneren, maar diezelfde Bach in een zenuwinzinking ziet wegglijden: Lopatin trekt de luisteraar van het herkenbare naar het vreemde, en van het vreemde naar het ronduit beangstigende. Vijfhonderd jaar muziek vernietigt in drie minuten. Lieve Heer.

Veertig minuten dystopische angstmuziek volgen. Door en door kunstmatig, als het akelig gelukzalig glimlachende drietal op de plaathoes. Ook als er gezongen wordt, en dat is voor Lopatin’s doen zelfs bijzonder vaak, dan zijn de doorgeseinde stemmen koud en aangedaan. Alle wereldsystemen zijn inmiddels ingestort, maar de achterblijvers hebben nog de moeite genomen om een paar waarschuwingen vast te leggen.

Misschien met de moed der wanhoop, misschien tegen beter weten in.

 

Op de achterkant van single Black Snow bevindt zich de tekst: ‘What is here is dangerous en repulsive to us / this message is a warning about danger’. Een bericht uit de toekomst. Groeten vanuit de aanstaande wrakstukken. Op datzelfde Black Snow – ook voorzien van gezellige videoclip – hebben Lopatin en ANOHNI een onderonsje. Daniel zingt, als autocrooner uit de toekomst: ‘What’s at the bottom of a black hole?’, waarop ANOHNI vanuit een kapot lint teruggalmt: ‘A wave of black holes’.

En dat is het dan; een plaat die de bodem onder je voeten weg slaat. Age Of is een plaat die de rol van achtergrondmuziek niet verdraagt. Links of rechtsom worstelt de blikkerende geluidssynthese zich naar voren. Ook daar moet een zwart gat ontstaan – precies waar je de afwas doet, op je telefoon kijkt, een boek leest, een gesprekje hebt, waar je in de waan van de dag wegglijdt.

Ik dacht dat de Noorse sirene Jenny Hval een moeilijk, kil en onbenaderbaar mens was. De indruk versterkt zich als ik haar in Utrecht op het podium zie, gehuld in een glimmend, zwart dekschild. Moeder spin, blik op oneindig. De hipsters op de eerste rij verliezen zich. Als ze hun ogen op hebben zien ze een performance in een glazen cocon die niet veel groter is dan Hvals eigen lichaam.

Ze schrijft: ‘What am I doing here? Am I communicating? Am I promoting?’ Hval hangend op het podium, terwijl op de achterwand moeilijke projecties passeren. Een tafel met een laptop en een mengpaneel. Jenny zingt haar eigen teksten, en ik kan me vanaf de zijlijn niet aan de indruk onttrekken dat de hele toestand ver over de hoofden van het publiek gaat, inclusief mijn eigen. Een optreden als een artistieke narcose. Bij vlagen herken ik flarden uit ouder werk.

Op de laatste track van nieuwe EP The Long Sleep zegt Jenny, alsof ze wakker schrikt: ‘What am I doing here? Am I communicating? Am I promoting?’ Ik hoor bleke orgeltonen, geluiden die zich uitstrekken; ze zegt: ‘I want to tell you something. I just want to say: Thank you.’ Nu is de schone slaapster na drieëntwintig minuten wakker geworden, om iets eenvoudigs te zeggen. ‘Bedankt’, gevolgd door: ‘Ik hou van u’

Het begon met de lichtvoetige swing van Spells – So you put your jazz hands in the air – en een refrein dat spontaan mee geharmoniseerd kan worden. Een droomstaat als Destroyer’s Kaputt. Dan begint de trage ontmanteling, eerst in een verstilde doorwerking op piano, dan in een geduldig uitijlende drone van tien minuten: een galmende mistbank zonder muren, vloer en plafond. Dit is de lange slaap, voordat ze met heldere slag ontwaakt. Opgestaan uit de cocon. Dan zegt Jenny Hval: ‘Dit probeer ik te zeggen: Bedankt’.

Voilà, het hoge woord is eruit. Nu is Jenny Hval niet meer een glimmend dekschild met opgeschoren haar, enge vrouw met moeilijke ideeën, steriele kunstzinnigheid. Op The Long Sleep lijkt ze wel iets meer mens – op haar manier.

Dan zou ik datzelfde hoge woord willen schrijven: ‘bedankt’.

Als ondergetekende, tegen niemand in het bijzonder.

Maar weinig artiesten klinken op hun debuutplaat al fully formed – compleet en onmiskenbaar als zichzelf. Courtney Barnett lukte dat op Sometimes I Sit And Think, Sometimes I Just Sit (2015) ogenschijnlijk zonder moeite. De Australische goot op dat album een wagonlading aan invloeden samen tot een eigenzinnige mengeling van indie- en slackkerrock, afwisselend heerlijk loom of gierend uit de bocht vliegend. De vele rake observaties en grappige one-liners in de teksten waren de kers op de taart. Het voelt een beetje raar om haar tweede soloplaat Tell Me How You Really Feel al te bestempelen als “classic Courtney”  

Toch is dat echt de meest treffende beschrijving. Barnett zag – gelukkig – niet de noodzaak om het wiel helemaal opnieuw uit te vinden voor haar tweede worp, maar ze heeft haar sound wel verfijnd. Met als gevolg een plaat die op vrijwel alle punten net iets beter is dan haar debuut, zonder die plaat compleet te overschaduwen. De lome, melancholieke songs zijn nog net wat mooier, de venijnige songs weer net wat venijniger en de rake observaties in de teksten zijn net wat, je raadt het nooit, raker.  

In ieder nummer is wel minstens één intens memorabele zin of woordspeling te vinden. Zo is de venijnige tekst van leadsingle Nameless Faceless – en dan in het bijzonder de zin over een kom met alfabetsoep – al tot in den treure besproken, zo ook op deze site. Dat dat tekstueel bij lange na niet het interessantste nummer is, zegt wel genoeg. Neem bijvoorbeeld de statige opener Hopefulessness, wiens tekst (sleutelzin: “You know it’s okay/to have a bad day”) je op kan vatten als Barnett die voor therapeut speelt bij een ander of juist zichzelf bemoedigend toespreekt.  

 

 

In een kleine vijf minuten is de song net zo gelaagd als de langere tracks op Sometimes I Sit… Een trucje wat meer nummers op Tell Me How You Really Feel flikken, hoewel ze geen van allen de vijf minuten overschrijden. Zo switcht City Looks Pretty halverwege op een prachtige manier van een voortjakkerend rocknummer naar een veel trager en melancholiekere sound, die de inherente eenzaamheid van het nummer – “the city looks pretty when you’ve been indoors for 23 days – nog eens extra benadrukt.  

 

Meer over dit album weten? Lees dan vooral nog eens het interview dat we onlangs met Barnett hadden!

 

Dat alles wil natuurlijk niet zeggen dat Barnett opeens moeilijk is gaan doen, heerlijke rechttoe-rechtaan nummers zijn ook nog steeds ruim voorradig. Hoogtepunt op dat gebied is Crippling Self Doubt And A General Lack Of Confidence, zowel qua titel als tekst waarschijnlijk het meest typische Courtney Barnett-nummer op de hele plaat. “don’t know, I don’t know anything” klinkt het over een heerlijk stuwende riff, terwijl een tweede stem haar vrolijk de titel van de plaat toeschreeuwtOok lekker recht voor zijn raap is I’m Not Your Mother, I’m Not Your Bitch, waarop de singer-songwriter in minder dan twee minuten woedender dan ooit klinkt.  

Het enige probleem zit hem soms in de verdeling van de tracks. Doordat die twee laastgenoemde songs, samen met Nameless Faceless en het eveneens stuwende Help Your Self achterelkaar voorbij komen, krijg je als luisteraar in tien minuten wel erg veel gitaargeweld op je kiezen. Zeker in verhouding met de rest van de plaat. Hierdoor komt het afsluitende een-tweetje aan rustige songs Walking On Eggshells en Sunday Roast ook niet helemaal tot zijn recht. Zonde, aangezien dat twee van de mooiste nummers zijn die Barnett ooit schreef. Een klein smetje op een hele goede plaat dus, maar het zegt ook wel weer genoeg dat we alleen wat te zeuren hebben over de tracklisting. Tell Me How You Really Feel is Courtney Barnett op haar allerbest.  

Een band breekt door met een fijne debuutplaat die voor het grootste gedeelte gevuld is met fijn meezingbare, energieke, niets-aan-de-hand-rocknummers, maar slaat voor diens opvolger plotseling een veel dieper en duisterder pad in, zowel muzikaal als tekstueel. Dat zal bij velen het belletje doen rinkelen als het verhaal van Weezer, wat met zijn tweede plaat Pinkerton vrijwel iedereen behalve de meest trouwe fans afschrikte, waarna die plaat uiteindelijk als het definitieve meesterwerk van die band te boek is komen staan. Of dat laatste in dit geval ook zo gaat zijn moet nog maar blijken, maar verder vertoont tweede plaat Naughty Naughty Violence van Neerlands favoriete slackerrockers Canshaker Pi aardig wat gelijkenissen.

Oké, anders dan Rivers Cuomo van Weezer zingt Canshaker-frontman Willem Smit niet opeens zijn seksuele frustraties met betrekking tot groupies en Japanse tienermeisjes van zich af, dus Naughty Naughty Violence is niet zó aliënerend als die beruchte plaat. De ‘moeilijkheid’ van deze plaat zit hem in andere zaken, zo is daar het wat abstracte schilderij op de hoes, de albumtitel, de emo-invloeden die sporadisch doorsijpelen en het feit dat hij een stuk minder recht-toe-recht-aan voortjakkerende slackerrock-songs kent dan de voorganger. Natuurlijk zijn die ook nog wel voorradig – een song als Smurf of de razende single Put A Record Out had niet misstaan op het debuut – maar over het algemeen geeft het viertal zijn songs deze keer wat meer lucht.

Zo is opener Pressure From Above een lekker relaxte song met een haast stadionwaardig refrein. If Kelly Doesn’t, Then Who Will? is in principe een song van twee minuten zoals we die al wel van de heren kennen, ware het niet dat hij ingeleid wordt door een gestaag opbouwend instrumentaal intro. Smit klinkt nog altijd een beetje als Stephen Malkmus die af en toe bezeten is door de geest van Frank Black en vult zijn teksten nog altijd met bizarre stream of conciousness-tirades (“those latest Pixies records suck and what’s up with Donald Duck, that guy must be depressed”). Maar op een paar uitbarstingen (“I want to plant my face between your buttcheeks!”) na is hij volwassener dan voorheen.

 

Emo-kneiters
Dus ja, Naughty Naughty Violence is eigenlijk een typische tweede plaat, waarop de band de volumeknop wat omlaag draait, meer de breedte opzoekt qua sound en – om er maar eens een ultieme dooddoener bij te halen – volwassen is geworden. Op papier klinkt dat misschien niet als waar je bij Canshaker Pi op zit te wachten, maar het viertal maakt die afslag met verve. Alleen het (voor Canshaker Pi-begrippen) lange, grotendeels instrumentale Legless is wat te veel van het goede, verder is de verdieping van de sound geslaagd.

Met als kroonjuweel afsluiter Beautiful World. Een emo-kneiter van jewelste waar vrijwel iedere band die zich in de jaren negentig liet inspireren door – zijn ze weer, Weezer – trots op zou zijn. Na een rustig intro waarin Smit begint met droge praatzang en steeds iets meer melodie in zijn stem legt, gaan na twee minuten alle registers open en sluit het nummer het album af met een explosie aan gitaargeweld waar menig ‘hardere’ band een puntje aan kan zuigen. Eigenlijk is het jammer dat het nummer een beetje als een nachtkaars uitgaat als de herrie net een nieuw hoogtepunt bereikt, maar het is ook wel geruststellend dat de heren hun plaat niet besluiten met een gitaarduel van vijf minuten. Zó moeilijk doen ze nou ook weer niet.

De Nederlands-Iraanse Sevda Alizadeh is lekker bezig. Was daar vorig jaar nog Ison, dat wereldwijd werd opgepakt, goed werd beoordeeld door de übercritici van Pitchfork en zelfs meer dan 5,5 miljoen streams voor single Marilyn Monroe ving.

Op Spotify komt Amsterdam pas op plek vijf van meest luisterende steden en met een tour door Azië, de VS, Australië en heel Europa, is SEVDALIZA als exportproduct de indie-equivalent van Martin Garrix. Ze is minder dan een jaar na de uitgave van de bron van al dit succes alweer terug met The Calling. Naar eigen zeggen een EP, maar met een speelduur van een halfuur net zo goed te bestempelen als full-length.

Op The Calling balanceert SEVDALIZA op haar kenmerkende manier tussen klassieke muziek en moderne triphop à la Massive Attack en Portishead. Waar Nederland schatrijk is aan heel toffe gitaarbandjes, is SEVDALIZA een echte bijzonderheid. Het enige moment waarop haar muziek enigszins als pop te bestempelen valt, is op afsluiter Observer, waar de instrumenten niet veel interessanter worden dan een drumkit en een synth-riffje. ‘I’m not a part of anything / I’m near the part of letting love in’, zingt ze op Observer. Alsof ze soms ook graag onderdeel zou willen zijn van de meer standaard muziekscene.

 

Op Human Nature laat de Rotterdamse dit gevoel weer compleet gaan en klinkt experimenteler dan ooit. Autotune en de vocoder worden omarmd en tot aan zijn grenzen opgerekt en uitgetest. De computer moet zo hard werken dat SEVDALIZA’s vervormde stem soms nog verder vervormd en zelfs naadloos overgaat in een soort behekste fluit. Dit alles heeft een vervreemdend effect en klinkt als een bijna-doodervaring waarbij je uit jezelf treedt. ‘Have you met an angel? / Touched by an angel’, vraagt de zangeres je ondertussen. Nou, nu wel dus.

Haar oosterse roots is de van origine Iraanse niet vergeten. Op Voodoov klinkt ze als een slangenbezweerder in combinatie met de slepende strijkers. Een trage hiphopbeat geeft de ritmische ondersteuning en maakt Voodoov een uitstekend voorbeeld van de cultuurmix die SEVDALIZA zo uniek maakt. Gelukkig merken ze dat in de rest van de wereld ook. Misschien wel omdat iedereen er wel iets in herkent, maar er ook weer iets onbegrijpelijks in vindt.

Borden, bestek, water. Het is zomaar een avond en ik doe de afwas. Het is routine – met beide handen in het sop. Soms doe ik daar een muziekje bij, gewoon, om het wat draaglijker te maken. Dan hoor je me toonloos mee neuriën. Prettig voor de mensen in de woonkamer. Het is zomaar een avond en ik pak het digitaal vooruitgestuurde exemplaar van Amen Dunes’ nieuwste erbij: Freedom. Een kindje kraait. Dan knalt Blue Rose dwars door het sop en servies heen. Ik wordt gevloerd.  

Ik ben niet het kraaiende kindje dat klinkt bij aanvang van Freedom en iets galmt als: ‘this is your time / their time is done / it’s over! I’m sick and tired of.., om vervolgens in die galm te verzuipen. Blue Rose is het blinde paard dat met vier gestrekte benen door de kamer raast. Bloed en snot voor de ogen. Dave McMahon zingt dan: ‘We play religious music / Don’t think you’d understand, man.’ Misschien niet. Maar je voelt dat het hem bittere ernst is. Dat hij al zijn ledematen strekt om in de buurt te komen. 

Op een nacht is het stervenskoud
Op zomaar een nacht is het stervenskoud en ik struin met het hoofd diep in m’n hoodie over straat. Gevoelstemperatuur minus vijfenveertig graden Celsius. De weg over, langs een bakstenen muur. De kou trekt dwars door m’n joggingbroek. Buiten is alles donker, de ramen van de huizen zijn donker. In m’n hoodie huivert Dave McMahon over een beweging die niet op kan houden – Time. Vijf minuten dreint het nummer vooruit. Dan struin ik niet langer over straat. Ik ben gearriveerd; in het witbleke licht van de supermarkt voor de acht uur-boodschappen. 

Tien minuten later loop ik weer over straat en ik bedenk dat ik iets wil schrijven in de geest van: ‘buiten is het stervenskoud, maar in de muziek van Amen Dunes is het warm’. Tegelijk beloof ik aan mezelf dat Freedom de absolute zomerplaat van 2018 wordt. Moet worden. Zoals Oasem van I Am Oak dat was in de zomer van 2013; de strandplaat, Italië, de zee, het zand, de zomerhitte.

Freedom neemt alvast een heel flink voorschot. Een plaat die broeit, die gloeit van binnenuit. Als een hoofd dat te lang in de zon heeft gelegen. Dan ontstaan vanzelf de gedachten: een moeilijke vader op Blue Roseeen surfende crimineel op Miki DoraDan gaat er een blik gestrande vrienden open: mannelijk en mislukt tegelijk. Nu is het dromerige, het nachtelijke van voorganger Love verdwenen. Op Freedom bevindt het meeste zich in het licht. Een hard en glanzend licht.  

Misschien is het de vrijheid waar McMahon over zingt: de vrijheid waarin dingen zichtbaar worden. Ineens krijgen de dingen een omtrek. Soms worden ze tastbaar. Soms krijgen ze een naam: de keizer van Rome, Jezus Christus, Dave McMahon. 

Niet voordat het gedaan is met de zomer
Op de titeltrack krijgt Dave McMahon de focus dan zo krankzinnig scherp dat het resultaat bijna verblindend is. Of ten minste ontroerend. Of wonderschoon. Het dwingt zichzelf naar de voorgrond, het eist alle aandacht op. Het wil alle ruimte vullen. Dan zingt Dave McMahon op de brug van het lied ‘love will come here, love will come here’. En hij strekt al zijn ledematen om in de buurt te komen. 

Tegen die tijd zit Freedom al diep, diep onder de huid. Voorlopig weg van alle erosie van tijd, mixtapes en alle digitale aanbevelingen. In ieder geval niet totdat het gedaan is met de zomer van 2018. Niet voordat ik het laatste strandzand uit mijn schoenen heb geklopt.

Na meer dan dertig jaar slaat Yo La Tengo met There’s A Riot Going On een nieuwe weg in. Met een album dat dat zijn naam deelt met die van Sly and the Family Stone (en dat is ook het enige wat de twee gemeen hebben). Voor het eerst zelf geproduceerd en vormgegeven in Yo La Tengo’s eigen repetitieruimte, There’s A Riot Going On doet met zijn warme klanken en melancholische teksten denken aan rustige zomeravonden.

Het trio lijkt op zijn vijftiende studio album – en tevens eerste digitaal opgenomen album – een kalmere weg ingeslagen te zijn. Hoe in eerder werk noiserock en een semi-akoestisch geluid zonder moeite zij aan zij stonden, heeft Yo La Tengo zijn experimenten nu een stuk meer bedaard. Het album opent met You Are Here, een geleidelijk opbouwend nummer van bijna zes minuten lang, een passende introductie voor wat je als luisteraar te wachten staat.

 

Eigen individualiteit 
Synthesizers, tedere zang en ontspannen melodieën zorgen ervoor dat het album dromerig aandoet. Op zichzelf staande ambientnoise zoals te horen op Shortwave wordt afgewisseld met af en toe een uitschieter, zoals het stevigere geluid in For You Too.  Naast een hoop ambient zijn er in het merendeel van de nummers een hoop folk-invloeden duidelijk te horen. En Yo La Tengo zou Yo La Tengo niet zijn zonder een knipoog naar bossanova, te horen in het liedje Esportes Casual.

Ondanks dat elk nummer zijn eigen individualiteit omarmt, zijn de verschillende nummers het sterkst als onderdeel van het grotere geheel.  De kenner zal wellicht nu en dan terugdenken aan het eerdere album And Then Nothing Turned Itself Inside-Out uit 2000, dat dezelfde melancholie wist te omarmen. In deze roerige tijden is There’s A Riot Going On een album om tijdelijk in te verdwijnen.

Voor de liefhebbers: Yo La Tengo speelt op 6 mei in Paradiso!

Die gekke Nicolas Jaar. Het Chileense wonderkind – met 28 mag je nog zo heten, toch? – laat vermoeden dat hij eeuwig broedt op nieuwe muziek. Dachten wij ook hoor. Sirens volgde vijf jaar na doorbraak Space Is Only Noise. Twee weken geleden zette hij plots een surprise album online. De respons was nul, totdat bleek dat dé Nicolas Jaar achter pseudoniem A.A.L. (Against All Logic) zat. Dat cadeautje blijkt minder plagerig en moeilijk, maar wel weer intelligent op z’n Jaars.

Als zijn compilatiealbum onder alter ego Against All Logic iets bewijst is het dat Jaar uniek in zijn soort is – en blijft. In de wereld van de elektronica en de dance is het een tijd van komen en gaan. Jaar blijft in zijn genre fris, verrassend en creatief. Favoriet hier is I Never Dream: een lange feelgood jam die lentekriebels aanwakkert. Dat komt door een, zeker voor Jaar, luchtige productie in combinatie met mogelijk de fijnste samples die je dit jaar gaat horen. Het had een hoogtepunt kunnen zijn op Daphni’s Fabric-mix van vorig jaar, en dat zegt wat. Goud.

Het muzikale verleden van Jonathan Wilson valt min of meer samen te vatten aan de hand van de muzikanten met wie hij samenwerkte. Als producent of instrumentalist was Wilson de afgelopen jaren betrokken bij projecten van onder meer Father John Misty, Karen Elson en Roger Waters van Pink Floyd. Na Gentle Spirit (2011) het verdienstelijke Fanfare (2013) treedt Wilson nu nogmaals zelf in de spotlight en spreidt hij definitief zijn vleugels als solomuzikant.

Rare Birds – dat de Amerikaanse liedjesschrijver zelf omschreef als zijn ‘maximalistische’ album – is zonder twijfel Wilsons rijkste plaat tot nu toe. Niet alleen grossiert de veertiger hier zelf in grootse arrangementen die vanaf opener Trafalgar Square doen denken aan het beste werk van The War On Drugs (bijvoorbeeld bij leadsingle Over The Midnight).

Nee, hij krijgt ook hulp van verscheidene getalenteerde vrienden. Vaste sparringpartner Father John Misty (Wilson produceerde diens vorig jaar verschenen Pure Comedy) doet mee, net als Lucius, Lana Del Rey (die achtergrondzang verzorgt op Living With Myself) en de levende new age-legende Laraaji. Zij stellen Wilson stuk voor stuk in staat zijn voorheen wat traditionele sound in te ruilen voor bij vlagen best vooruitstrevende passages. Crosby, Stills, Nash & Young? Nee, die slaan niet langer de klok.

In plaats daarvan is het door Wilson zelf geproduceerde Rare Birds een album dat zich ontvouwt tot een zoektocht naar iets nieuws. Met dank aan drumcomputers en synthesizers duikt Wilson verder de diepte in dan hij tot nu toe deed. Niet dat Rare Birds een zwaarmoedige worp is, hoor. Wilson is een vakman die zijn liedjes op haast ambachtelijke wijze luchtig weet te houden. Jonathan Wilson heeft de tijd genomen te rijpen en plukt nu de vruchten van dat geduld.