Live

Indiestadt, dag 1: de furie van The Black Angels en met Beach Fossils de herfst tegemoet


21 september 2017

‘Een vierdaags-koppig-monster’, noemt Indiestadt-programmeur Ben Kamsma het. En daar is niets aan gelogen. Vier dagen op rij, drie in Paradiso en één in de Tolhuistuin, betreedt de ene na de andere indietopper de Amsterdamse podia, van Everything Everything en Portugal. The Man tot Clap Your Hands Say Yeah en Ducktails. Wij gaan het monster verslaan, want we zijn het hele weekend op het festival te vinden.

Tekst Ruben van Dijk
Foto’s Tess Janssen

Aan een echte The Daily Indie-darling de eer het mini-festival in de Grote Zaal te openen. En meteen toont Beach Fossils zich op deze avond, waarbij de spierballen regelmatig aangespannen worden, de vreemde eend in de bijt. Het vijftal tengere jongens doet op de laatste show van de Europese tour zijn uiterste best zo nonchalant mogelijk over te komen: rugzakken en jassen op het podium, gegiechel en gegein tussen de tracks door, gerotzooi met de setlist. Gelukkig lukt het die nonchalance niet om af te leiden van de muzikaal weergaloze performance. De scherpe hooks en onweerstaanbare grooves die Clash The Truth kenschetsten zijn vier jaar later nog altijd alom en onverminderd overtuigend. De energie die zich manifesteert in de postpunkexplosies van In Vertigo en Careless wordt nergens op de avond geëvenaard.

Met alle prijsnummers van Clash The Truth zou je bijna vergeten dat Beach Fossils afgelopen zomer nog een nieuwe plaat uit heeft gebracht. Bijna dus, want ook songs als This Year en het live bijna Beatlesque St. Ivy worden luidkeels meegezongen door eenieder die van Somersault zijn zomersoundtrack heeft gemaakt. Die fans worden nu door de shoegazers uit Brooklyn de astronomische herfst ingetrokken: verstopt in rook en halfduister blijkt dit opeens dé herfstband bij uitstek. Is het even geen tijd om te dansen, dan wikkelt Beach Fossils zijn publiek liefkozend in een dekentje van zoete riedels, trompetgeschal en dromerige vocalen. Lief of stoer, dansen of zwieren: het is hoe dan ook genieten vanavond.

En dan zijn we pas net begonnen, want terwijl wij ons omhoog wurmen galmt Elephant Stone al door het trapgat van Paradiso. Juist: de band die in de vroege jaren 10  indiehits scoorde met Love The Sinner, Hate The Sin en Masters of War, en al talloze malen in ons land speelde, is nu veroordeeld tot de Kleine Zaal. Deze loopt na Beach Fossils razendsnel over, om bij aanvang van A Place To Bury Strangers een uur later opeens nog maar vijftig koppen te tellen. Elephant Stone is niet één van de favorieten vanavond, en daar is het wellicht ook de tijd niet meer voor. De band rondom Rishi Dhir heeft zich in de loop der albums ontwikkeld tot een popband met psych-invloeden in plaats van andersom, en dat terwijl songwriting nooit Dhir’s allersterkste punt geweest is. Hoewel er muzikaal geen steekje valt, verwateren songs als Andromeda (waarvan Dhir naar eigen zeggen steevast de tekst vergeet) en zelfs bovengenoemde hitjes, in de massa. Echt overtuigen doen de Canadezen pas als de frontman zijn sitar erbij pakt en z’n Indiase roots vrij spel geeft. Alle popconventies vliegen plots de deur uit, in zijn plaats vervangen door onvervalste kraut. Het lijkt zelfs voor de band een opkikker te zijn, óók als de zaal overduidelijk en onverbiddelijk leegloopt.

Sløtface kampt een uur later met hetzelfde fenomeen en verliest de helft van zijn publiek uiteindelijk aan de hoofdact van de avond, maar niet voor Paradiso even goed van z’n sokken geblazen is. Het olijke folkliedje dat de poppunkers uit Bergen aankondigt, wordt binnen no time uiteen gereten. Hup, de beuk erin. Sløtface, een band die zijn oorsprong kent in een Noorse feministische beweging, heeft geen tijd verliezen en speelt tune na tune na tune, de één nog vuriger dan de ander. Agressief wordt het echter nooit, daarvoor kijken de drie jongens die frontvrouw Haley Shea bijstaan te onschuldig en is de popfactor te behoorlijk. Past een band als dit dan wel op Indiestadt? De vraag schiet ons meerdere malen te binnen, maar wordt steeds weer weggewuifd door de dansgrage Shea, of simpelweg vergeten door wéér een catchy/hoekig/funky/punky refrein.

En dan de hoofdact. De enkeling die er níét voor The Black Angels gekomen is, wordt met het instarten van Death Song ieder vraagteken ontnomen. Deze band uit Austin, Texas vernoemde zichzelf én zijn laatste album naar de Velvet Underground-track en iedereen zal het weten. Zodra Lou Reed postuum zijn zegje heeft gedaan, is het woord aan The Black Angels. Met een vijftienjarig repertoire van onstuimige en bombastische psychrockplaten kunnen Alex Maas & co diep graven bij het opstellen van hun setlist. Het gevolg is een set die allerminst makkelijk te noemen is, hetgeen de headlinerstatus van de band vanavond enkel bevestigd.

Zeker in de eerste helft, na het uitrazen van opener Currency, is het kraut dat de klok slaat. De geoliede locomotief dendert voort, song na song, en pas met Black Grease van debuut Passover horen we weer een echo van de songsmid die Maas stiekem is. Vele gigantische tracks heeft The Black Angels in zijn mars (Indigo Meadow, The Executioner, etcetera) maar slechts een handjevol passeert de revue. En toch heeft The Black Angels, niet per se de meest charismatische band, het publiek anderhalf uur lang bij zijn lurven met hypnotiserende projecties, bulderende baspartijen en een kickdrum die (letterlijk) mensen omver blaast. Een show voor de liefhebbers, maar wat voor een.

Onze onvolprezen fotografe Tess maakte ook nog foto’s in en om Paradiso, bij A Place To Bury Strangers en de afterparty met BARTEK. Check ze hieronder!