Interview

Tim Darcy van Ought: “Voor dit album wisten we dat we móésten experimenteren en groeien”


19 februari 2018

Twee dagen eerder bleef het bij een lange, monotone biiiiiieeeepppp, maar nu klinkt kraakhelder aan de andere kant van de lijn de stem van Tim Darcy. Hij verontschuldigt zich: het bereik op de Interstate 10 tussen Gainesville en Tallahassee bleek beroerder dan gedacht. Het zijn de perikelen van een druk tourbestaan. Terwijl de release van Room Inside The World op dat moment nog vier maanden op zich laat wachten, doet Ought samen met labelgenoot Waxahatchee alvast de halve Verenigde Staten aan. “We hebben al een hoop van de nieuwe tracks kunnen spelen, which has been really nice”, vertelt Darcy monter.

Het werd ook haast wel tijd. Nog voor Darcy’s soloplaat Saturday Night in februari 2017 verscheen lag Room Inside The World al gemastered en wel op de plank, na de langste periode (zeven maanden!) die de band uit Montreal ooit aan album spendeerde. “A real studio record” noemt Darcy het, en de gevolgen van die significant andere werkwijze zijn evident. Zo ruimtelijk, zacht en gepolijst klonken de post-punkers pur sang nog niet eerder.  Darcy praatzingt niet langer, maar verkent en toont ons alle uithoeken van zijn vocale palet, alsof de rem er definitief vanaf is. De talloze lagen komen soms bijeen tot één sonisch orgasme, terwijl Ought op andere momenten schittert met een nooit eerder vertoonde verfijndheid. Waarom nam de band zoveel langer de tijd dit keer? En hoe maakt die nieuwe werkwijze Room Inside The World zo anders? De frontman vertelt, eloquent en weloverwogen als altijd.

“Met de eerste plaat waren we nog zo’n jonge band”, begint Darcy. “We speelden alleen in het weekend en oefenden vlak voor iedere show, dus we schreven toen echt op ons gemak. Voor de tweede plaat hadden we maar een hele korte periode, tussen de tourdata ingepropt, om te schrijven. Nu zijn we allemaal heel blij met die plaat, maar er was toen geen tijd voor nieuwe ideeën, nieuwe elementen en nieuwe geluiden, dus voor dit album wisten we dat we móésten experimenteren en groeien.”

Jullie zijn in de zomer van 2016 met een moodboard op Dropbox begonnen om alvast muziek en ideeën uit te wisselen voordat jullie de studio indoken. Wiens idee was dat?
“Ik kan het me niet meer herinneren. It’s funny… Mensen blijven er naar vragen en lijken er echt gefascineerd door te zijn, terwijl we er zelf nooit echt bij hebben stilgestaan. Het digitale moodboard was niet meer dan het bijproduct van het feit dat we allemaal op een andere plek waren en het daardoor heel praktisch was. Daarnaast was het een vrij gevarieerd geheel: we plaatsten foto’s, visual art, YouTube-linkjes en complete albums (zoals Fear and Whiskey van The Mekons, red.) waar we het graag over wilden hebben. Het was een virtuele stortplaats waar we echt alles kwijt konden.”

“We moedigden elkaar ook aan om echt van-alles-en-nog-wat te uploaden: dingen die ons inspireerden, dingen die we tof vonden, maar ook met in het achterhoofd hoe we de band en vooral dit album voor ons zagen. Het leverde een hoop coole resultaten op; hele interessante kunst die ons bewust of onbewust heeft gestuurd in onze ideeën over het album-artwork. Het waren geen hele precieze voorbeelden, maar ze hebben ons wel enorm in het creatieve proces geholpen.”

 

De albumcover lijkt met zijn kleurenpalet haast op een spiritueel niveau voor het album te spreken. Is dat ook iets dat uit het moodboard-proces is voortgekomen?
“Nee, dat was later. Het is een schilderij van Erin Lawlor (lees hier een uitgebreid interview met haar, red.) dat ik op een dag gewoon tegenkwam op Instagram. We hadden toen al een paar opties, maar zodra ik dat zag, voelde ik onmiddellijk een connectie.”

Schrijf je in dat opzicht ook bepaalde visuele of esthetische kenmerken toe aan bepaalde songs of bepaalde geluiden?
Yeah… Ik denk dat dat voor mij persoonlijk vooral voor het album in z’n geheel geldt. Voor mij heeft een albumhoes iets bijzonder heiligs. Iemand kan een geweldige videoclip hebben, maar veel geweldige songs hebben een videoclip die gewoon really shit is of in ieder geval niet precies de energie van een track vangt. Een gezicht is misschien niet het juiste woord, maar een albumhoes is op z’n minst een notabele foto van de persoon die je dadelijk gaat ontmoeten. Als een albumhoes niet in sync is met de rest van de plaat, dan merk je dat als je er naar luistert. En als ze wel in sync zijn, dan is dat een geweldig gevoel.”

 

“Het draaide minder om het vastleggen van die live-performance en meer om het creatief bezig zijn”

 

In hoeverre maakten jullie nog gebruik van dat moodboard toen jullie eenmaal in de studio zaten?
“Het is cool om er nu op terug te kijken. Er zaten behoorlijk vergezochte ideeën bij, echt buiten onze comfort zone, die ons onbewust een bepaalde kant op hebben gestuurd en die onze gebruikelijke werkwijze en sound tot iets nieuws hebben omgevormd. Achteraf is het fascinerend, want we maakten dus helemaal geen gebruik meer van het moodboard toen we eenmaal gingen schrijven. Veel van die ideeën hebben zich bijna op een onderbewuste wijze naar het album vertaald en dat is heel cool om te zien.”

Je hebt dit album een echte studioplaat genoemd. Is dat iets wat je vooraf als band al zo uitdoktert?
“Zeker weten, dat was echt onderdeel van ons verlangen om alles veel uitgebreider aan te pakken, om de tijd te nemen voor het verkennen en het schrijven, maar ook om die sound worlds tijdens de opnames zelf verder uit te bouwen. Bij onze eerste drie releases was er voor een groot deel de intentie om het organische en de intensiteit van onze liveshows vast te leggen en uit die liveversies putten we, vooral bij de eerste plaat, ook onze inspiratie. Nu streefden we vooral naar een soort lushly painted recording material. Het draaide minder om het vastleggen van die live-performance en meer om het creatief bezig zijn: kleine sonische elementen die we konden toevoegen, dingen waar we nooit eerder aan hadden gedacht en die bij het meermaals beluisteren heel bevredigend bleken te zijn. Je kunt die verschillende lagen echt voelen en die kleine dingetjes, waar we zoveel extra tijd aan hebben besteed, echt horen.”

Het eerste dat je hoort als je de plaat opzet is jouw stem en een heel warm pianogeluid. Die warmte van Into The Sea voelde een beetje als een voorbode voor het zachte karakter van dit album, zeker in vergelijking met jullie eerdere albums.
“That song…” Darcy valt even stil en zucht. “Toen het klaar was, was het zo overduidelijk de openingstrack. Het was de laatste track die we hebben gemixt en onze producer Nicholas Vernhes – die een nogal directe manier van spreken heeft – zei meteen: ‘well, here’s your album opener.’ We lachten erom, maar hij had gelijk. Het is zo’n gewaagde track en er zit zoveel kracht in, maar tegelijkertijd is het ook zo minimaal en op een bepaalde manier heel zacht. Wat mij betreft somt dat echt dit album op, en hoe het ten opzichte van de vorige albums is veranderd.”

Waar denk je dat die zachtheid vandaan komt? Ik kreeg het gevoel dat je vocalen op dit album bijvoorbeeld veel meer geënt zijn op zang en melodie.
“Ja, dat is er een belangrijk onderdeel van. Dat was ook één van mijn hoofddoelen toen we aan dit album begonnen: ik wilde meer zingen. Een deel van die zachtheid komt ook voort uit het tempo waarin we de plaat hebben gemaakt en, you know, iedereen was, bij het maken van dit album, verliefd, dus ik weet niet of dat er iets mee te maken heeft… Maar goed, het schrijfproces was echt een gesprek – we spraken bepaalde ideeën uitgebreid door, waar er bij andere albums juist heel erg weinig dialoog was – waardoor alles een wat subtielere, zachtere ondertoon heeft meegekregen, denk ik.”

Wat ik aan je soloplaat Saturday Night (lees hier nog eens onze review) zo intrigerend vond was de manier waarop je je stem op een heel nieuwe manier leek te gebruiken, met een bepaalde diepte, een bepaalde reikwijdte die we nog niet eerder van je hebben gehoord. In hoeverre heb je dat mee kunnen nemen naar dit album?
Well… In mijn soloplaat zat zoveel kwetsbaarheid, dus het was fijn dat ik die energie mee heb kunnen nemen naar Ought en dat de rest van de band er open voor stond en er enthousiast over was. We hebben veel nagedacht over de manier waarop mijn meer melodieuze manier van zingen de architectuur van een song kon veranderen en hoe we zulke kwetsbare emoties daarin kwijt konden.”

 

Op je soloplaat heb je voor het eerst gebruik maakt van een koor, wat ook op Room Inside The World weer een rol speelt, op Desire.
“Ja, ik ben dol op koren, koorarrangementen en dat soort dingen. En ik denk dat het zeker iets is waar ik later nog meer mee zal gaan werken. Misschien niet op korte termijn, but there’s just some itch there that I keep scratching. We waren met Desire bezig en ik gooide eigenlijk het idee gewoon op, zo van hé, ik hoor hier bijna een soort gospelkoor – met de implicatie dat ik het graag zou willen proberen. En iedereen zei, oké – we hebben wel wat tijd, you can try and get that together! Uiteindelijk werd het de perfecte touch aan het einde van de track. Er is gewoon iets heel krachtigs aan een grote groep die samen zingt en… tja, het is moeilijk, want het roept hele specifieke gevoelens op en ik denk dat het voor veel mensen geen aantrekkelijk geluid is, maar voor dat nummer en op dat moment voelde het precies goed.”

 

“We staan erom bekend dat ik in een Ought-song amper stop met zingen”

 

Al met al lijken vocals, of het nu jouw stem is of een koor, een veel grotere rol te spelen op dit album, misschien zelfs als een instrument op zich. Waarom denk je dat dat is?
“Mijn stem is altijd wel een concentratiepunt voor mij geweest, maar ik weet niet of de vocals een grotere aanwezigheid hebben op dit album. We staan erom bekend dat ik in een Ought-song amper stop met zingen. Het was wel cool hoe we met Nicholas in de productie uiteindelijk meer om de vocals heen zijn gaan werken. In de aard van eerdere Ought-platen was er steeds zoveel ruimte over, dat ik vervolgens de teksten ging schrijven en we ze er zo linea recta op knalden. In dat opzicht heb je wel gelijk: we hebben er waarschijnlijk meer aandacht aan besteed.”

Ik wil het ook nog even hebben over Alice, wat voor mij echt als een van de grootste gebaren op het album voelt. Kun je me vertellen hoe die track tot stand is gekomen?
“Ja, die kwam simpelweg voort uit een jam. We zijn allemaal dol op ambient en dronemuziek en dit was een beetje onze poging om ook zoiets te maken. We krijgen er veel respons op en ik ben heel tevreden met hoe het is uitgepakt. We blijven een beetje met diezelfde wereld spelen, zoals met Forgiveness op het eerste album. Toen speelden we met het idee om volledig buiten een rocksong te stappen en het haast een devoot karakter mee te geven. Ik denk dat we daar op Alice nog beter in zijn geslaagd. Ik voel echt een soort bevrijding als ik er naar luister, al moeten we nog wel even uitvogelen of en hoe we ‘m in een rockset gaan kunnen verwerken.”

Grootse gebaren en opvallend delicate momenten lijken elkaar op Alice, en eigenlijk op het hele album, voortdurend af te wisselen. Is die dynamiek voor jullie iets organisch? 
“Ik denk het wel, omdat we echt van beide kanten houden. Het einde van Alice wilden we bijvoorbeeld zo expansief mogelijk laten klinken, zodat het als luisteraar voelt alsof je heel ver onderwater bent. We really like those kind of moments, maar tegelijkertijd, en dat blijkt ook wel uit eerdere Ought-platen, houden we enorm van helderheid en van precisie. Dat we kunnen manoeuvreren tussen die twee uitersten maakt een heel krachtig geheel, denk ik.”


 

Dat denken wij dus ook. De komende maanden neemt Ought zijn studioplaat uitgebreid mee op tour. Wil je de band live aanschouwen en horen hoe Alice in een rockset klinkt? Op 7 mei staat de band in Paradiso Noord!