Feature

Poptimisme: een tragische wedergeboorte


4 juni 2016

Taylor Swift en Justin Bieber onderstrepen het: popmuziek is hip geworden onder critici. Is dat wel zo’n goede zaak? Redacteur Ruben van Dijk denkt van niet. Het moet over zijn met het poptimisme, bands moeten weer gaan durven.

Fat White Family heeft een nieuwe plaat uit; ‘Songs For Our Mothers’, en het is een verademing. Onaangepaste neo-kraut uit de gure steegjes van de Oost-Londen, blijkbaar hadden we het nodig. Steeds vaker hebben wij muziekliefhebbers een onaangepaste herrieband nodig, zo lijkt het. Het is een glinstering van hoop aan de horizon, terwijl wij en masse de wedergeboorte van de popmuziek vieren.

Pop was namelijk dood, of in ieder geval op sterven na. Hoewel de centjes voor de industrie bleven rollen, was het voornamelijk kauwgomballenpop en hapklare R&B dat in de jaren ‘00 van de fabrieksbanden kwam. Iedereen die geen bakvis was, deed er beter aan zich in het alternatieve te begeven, waar de gitaarrock zijn zoveelste hoogtijdagen beleefde.

Maar als donderslag bij heldere hemel draaiden de rollen van pop en rock om. Was het de dood van Michael Jackson, of kon de gemiddelde indierockband niet meer dan twee goede platen fabriceren? Zeker was dat rock tegen het einde van de jaren ’00 passé werd en pop weer springlevend.

Het levende bewijs draagt de angstaanjagende naam Justin Bieber. Van babyface met verborgen potentie transformeerde hij in een onhandelbare hitjesmachine. In een moordend tempo won hij vrijwel alle twaalfjarige tienermeisjes die Moeder Aarde rijk is voor zich. Niets nieuws onder de zon, totdat ook de verenigde muziekcritici Bieber kroonden tot koning, keizer, admiraal. Hetzelfde gebeurde een jaar eerder bij Taylor Swift – dat meisjesachtige countrymeisje was opeens ‘zo slecht nog niet’ – en een waar tribute aan haar hitalbum ‘1989’ liet niet lang op zich wachten. Met de komst van Lorde, Nicki Minaj, Drake, The Weeknd, Ed Sheeran en vooral bovengenoemden is het poptimisme in een sneltreinvaart geraakt. We erkennen, accepteren en waarderen popmuziek niet alleen – we aanbidden het.

Het poptimisme dus, de overtuiging dat popmuziek met dezelfde mindset dient te worden bekeken als dat waar de critici opgewonden van raken: ‘alternatieve muziek’. Momenteel lijkt het poptimalisme trouwens een betere benaming, nu aanstekelijke, dansbare en commercievriendelijke muziek betere kritieken oogst dan al die ‘moeilijke, pretentieuze ku(ns)tbandjes’ (Temples, Purity Ring, DIIV), zoals ze al snel worden genoemd.

Het gevolg? De popfactor wordt een nobel streven. Een van de meest frappante voorbeelden is Tame Impala, die in 2015 de reuzensprong maakte van atmosferische psychedelica naar straight-up neo-disco en die zelfs een ware clubhit scoorde met Let It Happen. Genregenoot Unknown Mortal Orchestra onderging een soortgelijke transformatie; het ging van lo-fi naar hi-fi en was opeens niet dromerig, maar dansbaar. Oftewel: ook nieuwe succesverhalen in de indiewereld hebben veelal dat gulden poprandje, waardoor de vraag rijst of ‘indie’ nog wel het juiste label is – al was het alleen al omdat driekwart van de onafhankelijke platenlabels inmiddels is opgeslokt door de giganten.

Tobias Jesso Jr., Father John Misty, Grimes, Jaakko Eino Kalevi, Kendrick Lamar – zelfs een zeer vluchtige blik op de eindlijsten van 2015 is voldoende om op te merken dat de gierende, scheurende, smerige gitaren ver te zoeken zijn en dat de ‘betere popmuziek’ momenteel wel erg makkelijk in het gehoor ligt. Vergelijk dit maar eens met een jaar geleden, toen Ought, Parquet Courts, Royal Blood en together PANGEA prevaleerden. Dan is er ook nog de jaarlijkse vrachtwagenlading aan jongens met afgestofte synthesizers en opgepoetste cassetterecorders, die in hun slaapkamers broeden op de perfecte DIY-jinglejanglepopplaat. De meeste mensen zullen het ontkennen, maar pop is, ook voor hen, weer cool.

“Maar wat is er mis met popmuziek?” Een vraag die je geen enkele muziekliefhebber in het verleden ooit hoorde stellen, puur omdat het niet relevant was. Tegenwoordig is het een vrij redelijk argument in veel Twitter-discussies, want is er eigenlijk wel wat mis met popmuziek? Waarom zou een artiest dan geen popgeluid mogen uitdragen? Vragen zijn er genoeg, antwoorden zijn des te moeilijker te geven. Bij geen van de artiesten die ik noem is iets aan te merken op hun creativiteit. Sterker nog, het creatieve proces van Ruban Nielson op ‘Multi-Love’ en Kevin Parker op ‘Currents’ is compleet in lijn met de tijdsgeest. Het succes van Grimes en Kendrick Lamar is compleet in lijn met de tijdsgeest. En ook de tijdsgeest valt vrij weinig te verwijten: things go as things go, maar dat betekent niet dat het allemaal niet wat spannender kan.

Rumoer en revolutie in de muziekindustrie verschenen de laatste jaren vooral in de vorm van de rappers van New Wave, het songfestivaloptreden van Trijntje Oosterhuis en de kont van Nicki Minaj – allemaal zo glad, strak en kunstmatig als maar kan zijn. Zijn we bang om buiten de lijntjes te kleuren, zoals we bang zijn dat een met Kalasjnikov bewapende moslimextremist de zaal binnen komt lopen, terwijl wij op ons gemak van een heidens hardrockbandje staan te genieten?

Conformiteit is het toverwoord, met als enige constante uitzondering de Burger Records-contreien in Californië en het Londens riool, waar een oneindige stortvloed met recentelijk acts als Slaves, Sleaford Mods en de eerdergenoemde freaks van Fat White Family aan de lopende band herrie weet te schoppen. Doen wat mensen niet van je verwachten of verlangen, dat mag vaker gebeuren. Minder pleasen en meer raggen. Minder dansen en meer duwen. Minder scoren en meer verwarren. Grimes, Bieber, Swift, Lorde, Drake, Kendrick, Tame Impala – slecht is het niet, saai soms wel. Tijd om tegengas te geven.