Feature

Eindejaarsfeature: over tien jaar zit je daar zelf, omringd door ouderdom, bij The War on Drugs


15 december 2017

Het is bijna geen 2017 meer. De komende twee weken rondt The Daily Indie het jaar af met een serie features over de onderwerpen die onze redacteurs bezig hielden de afgelopen maanden. In deel 2 van deze serie verliest redacteur Roelof Schipper zichzelf in het verleden en de toekomst tijdens het concert van The War on Drugs in AFAS Live afgelopen maand. 

Tekst Roelof Schipper
Coverafbeelding Kevin Smink


 

 

“I hate the sound of my own voice.” Is getekend, Adam Granduciel, 8 augustus 2008. Galm, vet haar en een houthakkersblouse – The War on Drugs worstelt zich door een van de eerste shows op Nederlandse bodem: de zolder van de Paradiso. Weinig later volgt een: “Eh, we don’t have any more songs”, gevolgd door meer onhandig gepiel en een halfbakken uitgevoering van Barrel Of Batteries. 

Dat was The War On Drugs anno 2008; een losjes samengesteld kwartet uit de gedeelde vriendenkring van Kurt Vile en Adam Granduciel. Doodsbang op het podium. Apparatuur op kraken. Charmant gerammel uit de canon van Bruce Springsteen, Bob Dylan en Neil Young. Negen jaar laten spelen zes gearriveerde mannen-op-leeftijd welhaast vanzelfsprekend twee keer de AFAS-tent vol.

Getrouwd, gesetteld, spijkerbroek, iets breder in het gezicht, meer apparatuur op het podium, een gestileerde lichtinstallatie tegen de muur – de paniek van Paradiso honderd jaar voorbij. Na een zakelijke uitvoering van Nothing To Find hoor ik een mannenstem eerbiedig fluisteren: “Man, ze hebben zo veel mooie nummers”. Ik kijk achterom. Een kalende veertiger. Ontroerd. Spijkerbroek. Oud.

Hoe heeft het zover kunnen komen?
Een stoffige nazomerdag in augustus 2011. Hardrijdende touringcar over gebroken asfalt in stadsregio Grosseto, Italië. De excursie Pitigliano-en-heetwaterbronnen was een doorslaand succes en de dagjesgasten stinken naar zwavel. Ze zijn stil. De businhoud is loom en muf. De Italiaanse buschauffeur – witte pet, snor – is stil (zelfs geen radio), schakelt, rijdt nog wat meer.

Ik schuif voor de honderdste keer Future Weather aan. Ik voel me vies, gruizig en rafelig: exact Future Weather. Vies als het bruin-stoffige raam, de trattoria’s, de vuilniszakken, een rotonde, de stank van zwavel. Brothers, The History Of Plastics, Come To The City #14. De bus wiegt me. In de clip van Baby Missiles zie ik weer het Colosseum, Romeinse soldaten, de zee.

 

 

Ik ben 23, draag een vies shirt en pak bij het naderen van de camping de busmicrofoon. Werktuiglijk, verveeld en na de zoveelste keer nog altijd met lichte tegenzin (de microfoon knarst): “Beste gasten, lieve deelnemers – (de echo van mezelf) – welkom terug op de camping, wat hebben we het geweldig gehad met elkaar, fijne avond en wie weet tot een volgende keer.” Ik verlang naar cappuccino, desnoods oploskoffie. Ik voel me vies, mijn gezichtsbeharing is ruw. Future Weather, zomersoundtrack 2011.

Vol van drank en gêne
Ik zit vol van drank, uitgekraamde flauwekul en gêne. Ik draag een gekreukt bestuurstenue, een stropdas en een krankzinnig relevant bestuurslint in de vorm van een avondvierdaagserijksdaalder aan een stuk gordijnstof. Opgevouwen tegen de stoel voor me schuif ik The War on Drugs tweede aan: Slave Ambient. Best Night. De trein naar Groningen wiegt me. Met open mond tegen het raam, met het hoofd halfzeven tegen de stoelleuning voor. Vet haar. Alle bossen, huizen en tussenstations passeren.

 

 

Ik drink bier uit een plastic bekertje
Het is weer 2011 (een jaar vol herinneringen), Groningen. Vanaf een oneindig grote afstand zie ik vier schuchtere figuren een onverteerbaar schelle versie van Come To The City neerzetten. De grote zaal nog niet halfvol en tegen alle lege tribunes schalt het geluid omhoog, rechtstreeks het nergens in. Met gepijnigde oren loopt het publiek langzaam en onverschillig de zaal uit. Ik herken sommige nummers, zij het als in glas gekrast. Het doet pijn. M’n arme herinneringen. Ik keer m’n rug bij de uitgang. Ondertussen zet Slave Ambient gestaag de klim naar de jaarlijstjes in.

Wat waren ze goed
Buiten regent het, water en smeltijs op de stoep van de Melkweg, maar binnen sta ik warm vooraan. Het oude, donkere zaaltje helemaal vol en ik zie mezelf op de gruizige archiefbeelden van 3voor12: bril, paarse trui, een sjaal (waarom toch?), armen over elkaar en lege blik.

Willoos meedeinen terwijl het kwartet een overdonderend A Needle In Your Eye #16 door de zaal jaagt. 15 februari 2012: The War On Drugs vier jaar onderweg, ik ben vierentwintig jaar oud. Wat waren ze goed. Zwetend, dwingend, urgent, hard, stuwend, jong. Wat waren ze goed (nostalgische zucht).

Toen kwam in 2013 Adams persoonlijke crisis, of, in eigen woorden: ‘classic panic attack’.  Tijdens een uitvoering van nota bene Best Night zakt de vloer onder Adam vandaan. De crisis kwam en verdween en het resultaat was de plaat waarmee The War on Drugs definitief de deur opentrapte naar (indie)rockzenith, Het Grote Publiek. Plaat nummer drie verscheen in 2014: Lost in the Dream.

Over tien jaar zit je daar zelf
Drie jaar later spelen brengen gearriveerde mannen-op-leeftijd een avondvullend programma voor tweemaal vijfduizend man. Na een vijfentwintig minuten durende uitvoering van Thinking Of A Place hoor ik links mij een vrouw fluisteren: “Zo, dat was wel erg lang hoor.” Ik kijk opzij. Veertig jaar plus. Kinderen. Blond piekhaar, ondersteund de kin op de hand, verveelde blik. Zacht zegt haar manpartner (veertig jaar plus, spijkerbroek, etc.): “Nee joh, da’s juist mooi.”

Ik ben omsingeld door de generatie voor mij. Met neutrale blik maar niet zonder afschuw zie ik persoonlijk dreigement van wat komen gaat: knul, over tien jaar zit je daar zelf (donderdag, 2 november 2028). Phil Collins op een stoel. Spijkerbroek, kaal, biertje in de hand, huilen om een gitaarsolo. Vanaf het podium schijnt een witte lichtbundel recht over je gerimpelde voorhoofd. Het licht prikt. De sereen huilende man bij een concert van Dire Straits.

 

Check ook deel 1 van deze serie, over all-female bands en genderongelijkheid.