Interview

De Niemanders maakte een rauwe bajesplaat met Nederlandse misdadigers


5 mei 2020

‘Wat zou er met je gebeurd zijn als je op cruciale momenten in je leven een andere kant was opgegaan en in de gevangenis was beland?’ Dit is de vraag die eigenzinnige muzikanten Rocco Ostermann en Wout Kemkens zich stelden tijdens een bijzonder project: De Niemanders. In gevangenissen door heel Nederland maakten ze samen met de meest uiteenlopende gedetineerden een uniek album.

Tekst en foto’s Eric Veltink

Achterhoekers Wout Kemkens en Rocco Ostermann staan beiden al jarenlang aan het front van de alternatieve muziekscene in thuisstad Arnhem en wijde omgeving: je kent ze onder andere van Magic Fish, Shaking Godspeed en Donnerwetter. Wat die bands gemeen hebben, is een volkomen eigenzinnigheid met schijt aan trends en commercie. Die aanpak bracht ze van de Zwarte Cross tot Pinkpop en van Popronde tot DWDD.

Ostermann zit op een bankje in de zon voor het wijkcentrum van het Arnhemse Spijkerkwartier. Het is min of meer zijn voortuin. Het is ook deels zijn werkruimte: het bankje biedt een goed zicht op uiteenlopende figuren en voorvallen in de voormalige hoerenwijk, die regelmatig fungeren als inspiratie voor zijn korte verhalen en columns.

De andere helft van De Niemanders komt niet veel later goedgemutst aangewandeld. Kemkens en Ostermann hebben elkaar al lange tijd gevonden in verschillende muzikale samenwerkingen en ogen onafscheidelijk. Met onze onderlinge afstand op een veilig anderhalve meter, gaan we in gesprek over een bijzonder muzikaal gevangenisproject.

Hoe is het idee voor De Niemanders ontstaan?
Kemkens: “Voor het tienjarig bestaan van LuxorLive hebben we concerten georganiseerd voor mensen die niet naar een poppodium kunnen komen. Een van die doelgroepen waren gedetineerden. Rocco heeft een paar nummers voor hen gespeeld, waarop een van de bewakers een muzikale samenwerking opperde. In de gevangenis in Arnhem bleek dat te werken: het was strak en het swingde. Ook wilden mensen hun verhalen delen, verhalen die je normaal gesproken niet veel hoort. Vanaf daar werd het stokje steeds doorgegeven, heel Nederland door. Toen duidelijk was dat het een serieus project werd, hebben Ostermann en Kemkens het stempel ‘De Niemanders’ erop geplakt.”

Ostermann vervolgt: “Het is het negatief van ‘Iemanders’; iedereen wil graag iemand zijn, zo zie je op de glossies en op tv vooral ‘iemanders’.” Met lichte stemverheffing: “Maar dit zijn allemaal mensen die tellen even niet meer méé natuurlijk. Vandaar de Niemanders. In het Engels klinkt dat veel logischer: the nobodies.”

Wat fascineert jullie aan het gevangeniswezen en de verhalen van gedetineerden?
Ostermann staart even in de verte voordat hij antwoordt. “Wat mij fascineert zijn foute keuzes op crossroads, de sociale context, achtergronden… Zelf heb ik het geluk gehad dat ik in een vrij warm bad ben opgegroeid maar ik weet ook dat er op veel plekken in Nederland heel weinig kansen zijn. Mensen zijn als olijven, als ze onder druk komen te staan komt de smaak vrij.”

Kemkens: “Er is veel crime-aanbod in tijdschriften en andere media. Wij vonden het interessant om mensen van ‘buiten’, zoals wij, te laten samenwerken met mensen van ‘binnen’. Wat ontstaat er dan? Of wat ontstaat er niet als je met die mensen muziek gaat maken en gaat praten? Het hielp natuurlijk dat zij het idee heel erg tof vonden.”

Hoe kwam het tot een samenwerking met muzikale gedetineerden?Kemkens met een grijns: “We hebben gewoon een briefje opgehangen: ‘wie heeft er zin om muziek te maken?’. Bij de eerste meeting komen dan tien man, waarna er een paar afvallen die het toch niets vinden.”

Ostermann: “We hebben ook gevraagd of er schrijvers, rappers of dichters bij waren. Sommigen rapten alsof ze vuur op het papier gooiden: bam bam bam! De teksten waren niet altijd fijnzinnig opgeschreven, maar wel rauw en eerlijk. In de gesprekken kwamen vaak thema’s voorbij die we eruit hebben gelicht, zoals het nummer Kopfkino. Dat lied gaat erover dat ellende in gevangenissen vaak niet te stoppen is. Een telefonische ruzie met je vrouw wordt bijvoorbeeld opeens afgekapt omdat de bewaker roept: ‘ophangen nu!’ Als ’s avonds die celdeur keihard dichtslaat, begint in je hoofd die kutfilm weer te draaien.”

Hoe groot was het aandeel van de gedetineerden?
Kemkens: “Het refrein van Iets Naar Niets had een gedetineerde geschreven op een reggaebeat, maar dat zit nu in een soort punkrocknummer. We hebben dus zeker de vrijheid genomen om teksten in een passende muzikale context te plaatsen.”

Ostermann: “Bij dit soort teksten moet muziek vaak ook beeldend zijn. Dat werd soms wel een evenwichtsoefening. Er zitten teksten tussen die volledig van mij zijn, in andere teksten is mijn aandeel beperkt. Vaak gingen teksten heen en weer waarbij ik steeds herschreef: is dit wat het moet zijn, klopt dit met je bedoeling?”

Ostermann groet kort een voorbijganger en vervolgt: “Ik ben een componist die weet hoe je een melodie moet vangen. Dat ik op bepaalde plekken een klinker neem, dat woorden op een bepaald moment oubollig klinken op een bepaalde toonhoogte. We hebben vanaf het begin duidelijk gemaakt dat we kiezen voor de best geconstrueerde teksten. Het aandeel van eenieder deed er niet zoveel toe. Kloppen moest het.”

Jullie hebben met veel verschillende mensen met uiteenlopende verhalen en achtergronden gewerkt. Wat kun je daarover vertellen?Kemkens: “In de Nederlandse gevangenissen worden gedetineerden ongeacht het delict bij elkaar gezet. Zo was er een oud-leraar die zijn kinderen had ontvoerd en een oude man die eigenlijk trompettist was maar zich door smokkelgeld had laten verleiden.” Ostermann vult aan: “We hebben ook gewerkt met een Zuid-Amerikaanse kindsoldaat, overvallers, gangleden, een jong straatdealertje en iemand die een familielid had omgebracht. Maar ook met een gewone huisvader die eens een flinke slag wilde slaan door te gaan dealen. Van alles dus.” Kemkens: “We hadden ook graag met vrouwen samengewerkt, maar dat komt mogelijk bij een vervolg.”

Zijn alle thema’s aan de orde geweest? Liefde, geweld, gemis, eenzaamheid, schuld, spijt?
Ostermann fronst zijn wenkbrauwen: “Spijt en schuld? Schuld is een onderwerp dat weinig aan bod is gekomen, daar heb je het ook niet zomaar over. Daar moet je met chirurgische precisie mee omgaan. Op het einde van het project kregen we daar iets meer over te horen. Als je als draaideurcrimineel zeven maanden zit en je vrouw wacht nog op je, dan kun je met spijt en schuld weer opnieuw beginnen. Als je op je twintigste vijftien jaar voor je kiezen krijgt, ga je op een heel andere manier met die straf om. De spijt verbrandt dan bijna onder al die woede en onmacht. Spijt is in dit project misschien wel het minst belichte thema. Je wilt ze niet aanranden met je vragen, maar een vrijstaat creëren waarin ze zelf dat tekstballonnetje invullen.”

Ostermann neemt een korte pauze en vervolgt: “Terugkomende onderwerpen waren vooral het bajesleven en de weg ernaartoe. Daar gaat het namelijk om. Leed, eenzaamheid en het verdriet zijn ook grote thema’s, maar die worden niet besproken aan de grote tafel. Onderling wordt ook niet besproken waarvoor je in de bak zit. Ik heb daar wel veel over gehoord, maar over die dingen kan ik onmogelijk vertellen. Het elkaar ondersteunen, het betalen voor bewaking: er zijn allerlei processen gaande in zo’n bajes. Ik zou mijn columns er drie keer sappiger mee kunnen maken, maar dat doe ik natuurlijk niet.” Kemkens: “We wilden niet het drama eruit zuigen, maar borduurden verder op datgene waar mensen zelf mee komen.”

Uit de teksten spreekt duidelijk dat mensen een masker opzetten om in de gevangenis te kunnen overleven.
Ostermann: “Heel veel mensen hebben twee gezichten. Psychopaten zijn het beste voorbeeld.” Met een lachje: “De Oscar Wildes van de onderwereld. Je moet in ieder geval niet over je heen laten lopen.”

Kemkens: “Iedereen toont zich zoals hij of zij graag gezien wil worden. In de gevangenis is het nog veel belangrijker om je zwakheden niet bloot te geven want daar wordt misbruik van gemaakt. Stel: je bent super empathisch, dan zijn er veel mensen die je zullen leegzuigen. Je moet je wapenen in die wereld.”

Zoals een zin uit het nummer Die Ogen: ‘Er lopen hier mensen rond die zo rot vanbinnen zijn dat er paddenstoelen in hun kop groeien’.
Ostermann: “Dit ging over de tekst van een klein dealertje, een handelaar in dagdromen. Hij voelde zich bekeken door iemand die twee mensen had gedood voor vrij weinig geld en kreeg het gevoel: dít wil ik niet, ik moet hier niet zijn. Dat nummer grijpt mij nog steeds aan.”

Welke ervaringen en verhalen zijn jullie het meest bijgebleven?
Ostermann: “Soms waren er prachtige symbioses. Op een gegeven moment was er een bossa nova-gitarist die achter de piano ging zitten op de dag dat de trompettist – die al acht, negen jaar niet had gespeeld – een trompet kreeg. Ik stond al als een Frank Sinatra half over de piano gebogen om een nummertje te croonen toen ik van een gedetineerde een tekstvel kreeg aangereikt. Ik begon dat te zingen en het klonk net alsof dat nummer al bestond. We plukten het gewoon uit de lucht. Magisch was het. Het verhaal dat mij het meest is bijgebleven, is het verhaal van de man die zijn eigen broer gedood heeft. Daar herinner ik me alles van, ik heb er wel zes of zeven velletjes A4 in detail over volgeschreven.”

Met een glimlach: “We hebben ook wel echt grappige dingen meegemaakt. Zo bleek het nummer van een man die volgens justitie een familielid naar de andere wereld had geholpen bijna volledig plagiaat te zijn. Gelukkig was dat een uitzondering. En achteraf hoort het allemaal gewoon bij dit verhaal.”

Kemkens kijkt naar de plaat die hij in zijn hand houdt: “Deze week doe ik de cd’s op de post naar de gedetineerden. Op een paar na zitten ze allemaal nog vast. Ik ben heel benieuwd wat zij ervan vinden.”