Feature

Inside/Outside: Ariel Pink, enfant terrible van de indie / Ariel Pink, beste amateur van de indierock


26 november 2017

In de serie Inside/Outside bespreekt redacteur Reint Boven bands uit verschillende decennia die er in slaagden om er ondanks hun moeizame verhouding met de muziekindustrie toch een succesvolle carrière op na te houden. Na de jaren zeventig (Sparks), tachtig (The Art Of Noise) en negentig (The KLF), volgt vandaag als het sluitstuk van de serie dé ‘outsider’ van de jaren nul: wie anders dan Ariel Pink.

Tekst Reint Boven
Illustratie Freek van Andel

In 2010 stond zijn naam op elk respectabele muziekblog. Ariel Pink was de perfecte posterboy voor de internetgeneratie: volledig zelfstandig, springend van het ene genre naar het andere, en leunend op een wazig gevoel van nostalgie. Na jaren in de underground ging Pink van nobody naar indiesucces, waarna hij zich de gehele muziekmedia op de hals haalde. Dit jaar is hij terug met Dedicated to Bobby Jameson, een plaat waarop Pink muzikaal terugblikt naar zijn vroege periode. Hoog tijd om in de rubriek Inside/Outside Ariel Pinks carrière onder de loep te nemen.

 

 

Voor de doorsnee luisteraar arriveerde Pink in 2010 vanuit het niets met een totaal origineel geluid. Maar de oplettende luisteraar wist beter: hier ging jarenlange voorbereiding en talloze albums aan vooraf. Sinds 1996 maakt Ariel Marcus Rosenberg zelf muziek als Ariel Pink’s Haunted Graffiti, die hij brandde op cd-roms op straat probeerde kwijt te raken. Na jaren doorgebracht te hebben in de scene van Los Angeles, waar hij ronddobbert met onder andere John Maus, Christopher Owens (Girls), Matt Fishbeck (als duo Holy Shit), heeft hij een oeuvre van tientallen ‘albums’ opgebouwd.

Albums tussen aanhalingstekens, want ordening is ver te zoeken: nummers komen op meerdere cd’s terecht en lijken soms willekeurig bij elkaar gemikt te zijn. Daarnaast blinkt de muziek niet uit in geluidskwaliteit, een resultaat van Pinks ongewone opnametechiek met een achtsporencassette, waarmee hij de ene laag op de ander stapelt, met een wazig en desoriënterend gevoel als eindresultaat. Wie naar deze platen luistert, hoort letterlijk Pink die op zijn kamer met geluid experimenteert: “Doordat ik weet hoe ik moet editen, lijkt het net alsof ik kan spelen.” In werkelijkheid speelt Pink zijn nummers per acht seconden in, en plakt op band achter elkaar.

 

Stoffige mixtape
Het resultaat doet denken aan een stoffige mixtape, met daarop een verzameling van van jaren zeventig en tachtig-nummers die je nog niet kende. Pink lijkt geen filter te hebben: zijn muziek schiet van jaren 70-AOR (zowel de hardrock als de glossy Hall & Oates-categorie), onnavolgbare jaren zestig-psychedelica, schizofrene progrock, opgeblazen jaren tachtig-pop, vieze witte funk, ingespeeld op blikkerige drumcomputers, goedkope Yamaha-keyboards en rinkelend ontstemde gitaren. Over deze backingtracks zingt hij de ene keer klinkt als David Bowie, dan weer als Robert Smith, en soms zet hij een belachelijke Monty Python-falsetto op. Pink noemt zichzelf de luiste muzikant die hij kent en heeft in meerdere interviews gezegd dat hij de slechtste  en smakeloze muziek denkbaar wilde maken. Wie oppervlakkig naar zijn muziek luistert krijgt inderdaad het idee dat Pink die amper zijn best doet. Maar wie Pink als grap benaderd, komt bedrogen uit.

Achter alle poses en absurditeit zit een oprechte muzikant. Pink gebruikt de foute elementen een manier om originele muziek te maken, waarbij hij zich niet druk hoeft te maken dat zijn muziek aansluit op de huidige indietrends. Tegelijkertijd ironisch en niet-ironisch: “We zijn vergeten dat de beste muziek van begins af aan voortkwam door fouten. Muziek was altijd een vraag, totdat we zijn opgehouden die te stellen. En ik steek mijn hand omhoog: ‘Hé, we hebben de vraag nog steeds niet beantwoord!’”

 

In 2003 bereikt Pink – met wat hulp van het lot – een groter publiek, wanneer Animal Collective in zijn tourbus Pinks cd The Doldrums tegenkomt. De verwarring slaat snel omslaat in enthousiasme. Los van Animal Collective zelf, is Pink de eerste act die door de band wordt uitgebracht op Paw Tracks. Op The Doldrums en Pinks andere platen die op het label verschijnen, bij elkaar de Haunted Graffiti-serie genoemd, schiet Pink van hot naar her. De albums zijn chaotisch, maar elke plaat telt vijf á zes nummers die zelfs door de ruis door als klassiekers kunnen benoemd. Ariel Pinks talent is evident, en komt steeds scherper in beeld naarmate er meer videoclips en tapes met oud materiaal verschijnen.

Voor lange tijd treed Pink in zijn eentje op met zijn eigen instrumentals, of met lokale bands die bekend zijn met z’n repertoire. Dit verandert in 2010, het jaar van Pinks doorbraak. Before Today, uitgebracht op 4AD, wordt lovend ontvangen, en Pitchfork verkiest single Round And Round als beste nummer van dat jaar. De pers is lovend over de originaliteit van Pinks muziek, die eindelijk de productiekwaliteit heeft die het verdiend. Tegelijkertijd is er bij de, veelal oudere poprecensenten, licht ongemak waarneembaar. Haalt Pink een postmoderne grap uit, of houdt Pink echt van de dikke synthpop, gladde smoothjazz en opgeblazen metal waar hij zijn songs op bouwt?

 

Verloren zielen
Het antwoord op die vraag is deels te vinden door Ariel Pinks plek van oorsprong: Los Angeles.  De plaats van Hollywood, casino’s, palmbomen, stranden, boulevards, gamehallen, onbereikbaar succes. Pink zingt graag over outsiders die hun heil zoeken in deze stad, en hopen zichzelf te kunnen transformeren tot superster: “Je hebt uithoudingsvermogen nodig voor LA, de stad is een chaos. Je ziet de bijproducten van een heleboel verloren zielen.”

Pink put voor zijn muziek uit de bizarre geschiedenis die LA met zich meedraagt: de mythevorming rondom Laurel Canyon, de geruchten van satanisme en rituelen, experimentele filmmakers als Kenneth Anger, de extravagante gayscene, bijna vergeten rock-sjamanen als Kim Fowley. Pink blikt graag terug: naast zijn keuze voor cassettes staat zijn muziek bol van typisch Amerikaanse trends uit het verleden, zoals de ‘video-dating’ uit de jaren tachtig (Sexual Athletics) en oude horrorfilms (Fright Night).

 

En de outsiders en freaks, dus.  In de video van Dayzed in Daydreams, een van Pinks meest indrukwekkende statements tot nu toe, zien we een een broodmagere Rick Wilder (ex-zanger van LA-band The Mau-Mau’s) als uitgebluste rock-‘n-roll-ster. Overdag werkt hij in een fastfoodbar, ’s avonds staat ‘ie op het podium in een kleine club om zijn oude routines nog eens te laten zien. In Menopause Man zingt Pinks meevoelend over een transseksueel, iets waar Lou Reed en Bowie hem in voorgingen: ‘Mental woman, born of man/Rape me, castrate me, make me gay’.

 

De onwerkelijkheid van popmuziek
Muziek geeft Pink, opgezadeld met een moeilijke jeugd (gescheiden ouders, gepest op school) de ruimte om zijn en andermans dromen uit te leven. Dus in de ene video zien we hem in drag, in een ander hangt hij de besnorde hipster met zonnebril uit op de Sunset Strip. Voor Pink geeft de Amerikaanse cultuur, op zijn decadentst in LA, mensen de mogelijkheid zichzelf een identiteit te geven. Maar hij ziet de fantasiewerelden van popmuziek en Los Angeles onlosmakelijk verbonden met de illusie ervan: “Ik ben een experimentele kunstenaar die werkt met de onwerkelijkheid van popmuziek.” Hij maakt zichzelf en zijn personages dan ook net zo graag belachelijk: zo zingt hij over zichzelf als ’the Broadway Cobain’, ‘just a rock ‘n’ roller from Beverly Hills’ en ’the frog prince’.

Pinks laatste album is vernoemd naar Bobby Jameson, een talentvolle sixties-songwriter wiens carrière door drank en drugs in een neerwaartste spiraal terechtkwam. Hij stond bekend als de mayor of Sunset Strip, niet meer vanwege zijn muziek maar vanwege onberekenbare acties en protesten tegen de regering . Een acid casualty die nog ronddwaalde in LA en zijn eigen legende levend wist te houden, mede doordat hij een paar jaar voor zijn dood een blog startte. Geen wonder dat Pink zich met hem identificeert.

 

Passend voor de Pinks reis naar de top verliep niet geheel vlekkeloos: zo is zijn reputatie voor concerten op zijn minst onberekenbaar te noemen. Hij is in staat tot strakke optredens en komt weg met rommelige optredens. Maar wanneer Pink in een slechte bui is of het publiek hem tegenstaat, heeft hij de neiging tot zelfsabotage.Het toppunt bereikt hij in 2011 op het door Pitchfork gefilmde Coachella-festival, waar hij weigert te zingen, en een deel van het concert rokend onder het keyboard doorbrengt.

 

Desastreuse interviews
Met hipsterplatforms als Coachella en Pitchfork heeft Pink sowieso een moeizame relatie. Gezien de kwaliteit van zijn muziek kunnen ze moeilijk om hem heen, maar Pinks uitspattingen in interviews stroken niet bepaald met hun progressieve agenda. Gedurende de promotie van zijn derde studioalbum pom pom doet Pink een paar desastreuse interviews die door de muziekmedia extra worden opgeblazen. Binnen de kortste keren hebben Pitchfork, de Quietus en The Guardian Pink opgetuigd als een misognist, goedprater van pedofilie en, het misschien het ergste, een Madonnahater. Pink gaat binnen een jaar van ‘indie-darling’ naar persona non grata.

Wat de vele incidenten gemeen hebben, is Pinks moeilijke verhouding met het rockestablishment. De subversieve houding van de muzikanten waarmee Pink is opgegroeid is in het huidige medialandschap lastig vol te houden. In een door clicks gedreven industrie voelen journalisten zich vrij citaten uit hun context te halen, met een grote menigte opgewonden internetgebruikers als resultaat. Pink, die zich weinig aantrekt van politieke correctheid, laat zich elke keer opnieuw verleiden tot  semi-gewaagde uitspraken. Wanneer hij de kans krijgt om de opgeblazen uitspraken toe te lichten, doet hij dat met genoeg onkunde om het nog erger te maken. En niet helemaal per ongeluk, gezien Pinks kennis van de popgeschiedenis: “Ik kwam als tiener tot de conclusie dat de invloedrijkste artiesten allemaal slecht en rebels waren. En dus was dat het juiste om te doen.” Of nog explicieter, in Beverly Kills: ‘You can’t stop the press / Don’t want to stop the mess’.

Pink heeft ook weinig respect voor de prominente positie van grote blogs als Pitchfork en Stereogum: jarenlang kreeg zijn muziek van Pitchfork vijven en zessen, maar toen hij tot ‘best new music’ werd uitgeroepen, betekende dat ook meteen zijn grote doorbraak. Niet toevallig zong Pink samen met Fishbeck in Holy Shit al: ‘I don’t need NME’s, I don’t got the time/I just go where the music takes me’. Pink is cynisch uit over zijn eigen succes, hoe het zomaar over kan zijn. Het liefste zou hij de rock-’n-roll-ster zijn, en tegelijkertijd de outsider.

 

Het lijkt erop dat Pink voor de promotie van zijn nieuwste album een toontje lager zingt. In oktober, op het hoogtepunt van de seksschandalen in Hollywood, overmeestert hij op het podium zijn vriendin en bandlid Charlotte Ercoli. Ercoli nam het het voor hem op en hield vol dat de ophef overdreven was. Maar Pink bood excuses aan voor zijn ongepaste gedrag.

Ariel Pink wordt volgend jaar veertig. De man, die liedjes schreef over niet willen opgroeien, het liefst weer jong te willen zijn en die in interviews heeft gezegd dat rock-‘n-roll iets voor jonge mensen is, bevindt zich misschien wel in een overgangsfase. Maar zijn plek in de popgeschiedenis is al verzekerd. Net zoals Pink na het horen van amateurrocker R. Stevie Moore geen serieuze muzikant meer kon zijn, is er een nieuwe generatie opgestaan, die niet meer vallen voor de oude rock-‘n-roll-clichés. Pinks muziek kwam op het juiste moment voor de internetgeneratie, die is opgegroeid met de afstandelijke houding tegenover een overvloed aan popcultuur. Grimes, Mac DeMarco, Washed Out, Neon Indian, Memory Cassette, John Maus, Toro Y Moi en Kurt Vile lieten zich allemaal inspireren door de creatieve geest van Pink. Ze begonnen in hun eentje op hun slaapkamer, en creëerden het geluid van de toekomst door hun eigen vervormde idee van het verleden.

Niet slecht, voor zomaar een rock-‘n-roller uit Beverly Hills.

 

Disclaimer: de quotes in dit artikel zijn afkomstig uit een aantal interviews die Ariel Pink door de jaren heen deed met The Guardian, of artikels over de zanger die op dat medium verschenen, namelijk: I make totem pole music (2 juni 2006); Before Today you may have considered Ariel Pink quite kitsch (10 juli 2010); Music Weekly: Bryan Ferry and Ariel Pink (19 november 2010); Ariel Pink – ‘I wouldn’t call this a break-up album…’ (19 augustus 2012).