Interview

SUUNS: “Muziek maken was puur iets wat wij voor onze lol deden. Nu is het niet alléén maar lollig meer”


4 juni 2016

Passief luisteren, dat zit er niet in bij de experimentele rockband Suuns. Het viertal uit Montreal brengt de meest ademstokkende muziek uit, waarbij absolute luisteraandacht vereist is. Het derde album Hold/Still bonkt door je voorhoofdsholte als een koortsige droom terwijl je onder narcose op een operatietafel ligt.

Suuns schept een mooi contrast tussen berustende en weerspannige sferen, vaak in hetzelfde nummer. Careful klinkt bijvoorbeeld als een verloederd slaapliedje in de ontbindingsfase, terwijl er een rave op de achtergrond plaatsvindt. Spaarzame beats en drones priemen en schrapen de zenuwuiteinden, terwijl schimmige melodieflarden en lijzige vocalen voor verstikkende suspense zorgen.

Drummer/percussionist Liam O’Neill en zanger/gitarist Ben Shemie zijn naar Amsterdam afgereisd voor een interview in De Pont, een gezellig café vlak naast Paradiso Noord. De twee voelen zich nog steeds niet helemaal op hun gemak wanneer ze over hun eigen muziek ouwehoeren. Suuns staat namelijk voor de pure beleving: het verkennen van de primaire impulsen. Zoiets kun je niet zo eenvoudig in woorden vangen, het overkomt je eerder. Toch hebben we een gezellig, doch ietwat rommelig gesprek.

Binnenshuis
Over het algemeen denken gitaarbands bij elk album steeds ambitieuzer en grootser. Suuns daarentegen trekt de duimschroeven juist steeds strakker en strakker. Hun vorige plaat Images Du Futur (2013) opende nog met het nummer Powers Of Ten, dat is geïnspireerd op de mini-documentaire van Charles en Ray Eames. Deze film uit 1977 geeft een visuele blik op de onmetelijkheid van het universum, een uitvergrotende thematiek. Hold/Still begint daarentegen met het nummer Fall. Vallen, is dat niet eigenlijk het compleet tegenovergestelde?

Het principe less is more is volgens Shemie meer dan ooit van toepassing bij Suuns: “Het klopt dat veel van het materiaal op Hold/Still niet zo kosmisch en overweldigend klinkt als bijvoorbeeld Powers Of Ten. We pasten in het verleden veel effecten en reverb toe, maar onze band heeft altijd een minimalistische kant gehandhaafd. Misschien kwam dat minder naar voren op Images du Futur en Zeroes QC (2010, red.). Powers Of Ten is inderdaad een massief nummer, terwijl Fall de plaat inluidt op een haast droge, structuurloze manier. Hold/Still namen we feitelijk als liveband op. De muziek blijft in zekere zin beperkt tot wat wij vieren in een ruimte kunnen produceren.”

O’ Neill vult aan: “Dat heeft alles te maken met de manier waarop (producer) John Congleton werkt. Met Jace (Lasek, van The Besnard Lakes, red.) hadden we een zee van tijd om de muziek verder uit te dossen. John wil dingen juist aansturen als een live-performance die je toevallig op plaat vastlegt. Overdubs of extra percussie, dat soort dingen kwamen niet eens ter sprake. We namen dan een liedje op en vervolgens meteen door naar de volgende. Ik bleef het mezelf maar gekscherend afvragen: Zijn we nu écht klaar? Serieus?”

John Congleton is zo’n beetje de productiefste knoppenman van het moment. St. Vincent, The War On Drugs, Swans, vorig jaar nog die geinige samenwerkingsplaat van Franz Ferdinand en Sparks; hij is op zijn zachts gezegd een drukbezet man. De luxe om eindeloos te experimenteren, zoals Suuns in het verleden deed in de thuisstudio van Jace Lasek, was er niet. “De strakke planning was wel enorm wennen, ja”, herinnert Ben zich.

O’Neill: “Het was tegelijkertijd een super nuchtere manier van werken. De studio van Jace is een omvangrijke ruimte met een keuken. Vrienden kwamen regelmatig langs om te hangen. Het was heel ontspannen om samen met Jace te werken. John aan de andere kant heeft een hele kleine studio in Dallas. Je bent óf in de regelkamer óf in de liveruimte. Je kunt niet naar een andere plek ontsnappen. Je bent dus continu aan het werk, je hoofd zit twee weken lang, 24 uur per dag bij de muziek. In een meer geïsoleerde omgeving ben je geneigd om dieper te focussen.”

Shemie: “We namen ook geen drugs of alcohol.”

O’Neill beaamt dit lachend: “There was no alcohol involved in the making of this record!

Helemaal niet weird
Suuns wordt vaak beschreven als een ‘moeilijke’ of ‘vreemde’ band. De heren maken het ons inderdaad niet gemakkelijk door nauwelijks muzikale invloeden prijs te geven. Vraag aan Shemie of O’ Neill hoe ze Suuns zelf zouden omschrijven, dan antwoorden ze heel pragmatisch: ‘een gewone gitaarband.’ Toch klinkt Suuns’ doorwrochte soep van analoge synths, zware subbassen, dwingende beats en fragmentarische gitaren allesbehalve gewoon.

Suuns lijkt ook niet per se obscuur of niche te willen zijn, tenminste, niet zoals de buitenwereld de muziek over het algemeen kenschetst. Enfin, telkens als het woord “weird” valt tijdens het gesprek, reageert Shemie licht gepikeerd. Op de vraag of Nobody Can Save Me Now stiekem een bluessong is, antwoordt hij bijvoorbeeld: “Dat is een van de meer weirde.. nee, wacht…” Haastig corrigeert Shemie zichzelf. “Laten we zeggen, – interessante – nummers. Het heeft inderdaad wel beetje een bluesy sfeer. Maar intussen hoor je ook van die spooky drones en synths. Stiekem is Nobody Can Save Me Now een Suuns-versie van een standaard popliedje.. een soort omgekeerde ballade.”

Suuns lijkt tevreden te zijn om in dat intermediair tussen pop en experimenteel te blijven dolen. Liever de luisteraars in het bos laten verdwalen dan netjes de route voor ze uitstippelen met broodkruimeltjes. Die ongrijpbaarheid schijnt overigens prima voor ze te werken. 2020, de bekendste single van Suuns, werd de afgelopen jaren gebruikt voor trailers van grote Hollywoodfilms als Only God Forgives en Ant-Man. Daar heeft de band verder geen problemen mee, al vinden ze zoiets ook niet zo voor de hand liggend. “So weird…”, reageert O’Neill aanvankelijk, op het idee dat de muziek van Suuns nu geassocieerd wordt met andere media en kunstvormen. Weer dat woord: weird.

Shemie corrigeert het opnieuw. ‘Nee, ik zou niet zeggen ‘weird’. Niet-traditioneel, dat is 2020 zeker.’ O’ Neill knikt: “Mee eens. Ik bedoelde met ‘weird’ vooral te zeggen dat ik gewoon enorm verrast ben. Ik had nooit durven dromen dat 2020 bij een of andere actieflick zou passen. Voor het eerst kreeg ik een glimp van hoe onze muziek door de buitenwereld wordt geconsumeerd. Als maker heb je namelijk een super specifiek beeld van je eigen muziek.”

Dan verzuimt O’ Neill in een korte denkpauze, terwijl Ben hem afwachtend aankijkt. “Zoiets op een gegeven moment voorgoed kwijt raken, dat is het maffe, snap je?”, vervolgt hij. “Het is een klassiek voorbeeld van iets wat jij de wereld in helpt, dat vervolgens helemaal niet meer van jou is. De manier waarop jouw muziek wordt geconsumeerd is eigenlijk ook weer een vorm van communicatie tussen publiek en artiest. Dat is net zo goed onderdeel van jouw muziek. Je kunt er als artiest weinig aan veranderen. Het is bijna een soort chemische reactie.”

‘Het is niet alleen maar lollig meer’
Na drie indrukwekkende platen en een bijzonder samenwerkingsproject met producer/muzikant Radwan Ghazi Moumneh (Jerusalem In My Heart, red.) heeft Suuns intussen aardig vat op wat het wel en niet belangrijk vindt. Tegenwoordig wil de band in de eerste plaats muziek maken voor zichzelf.

Shemie: “De band is een soort vehikel voor ons om allerlei nieuwe ervaringen te verwezenlijken. En tuurlijk, het neemt een groot deel van onze levens in beslag. Tegelijkertijd is het niet allesomvattend. We koesteren het feit dat we dit kunnen blijven doen. Muziek maken blijft voor ons weliswaar een leuk en onbevangen iets, je neemt steeds meer een professionele houding aan. Op een gegeven moment is dat de enige manier waarop je nog als band kunt functioneren.”

“Het meest gezonde dat je dan kunt doen is een zekere afstand bewaren van je muziek”, vult O’ Neill aan. In de begintijd van Suuns las O’Neill nog weleens wat de muziekpers zoal schreef over zijn bandje. Tegenwoordig is hij een stuk minder bezig met het oordeel van de buitenwereld.

O’ Neill: “Ik kijk er nu anders tegenaan. Toen we onze eerste plaat Zeroes QC uitbrachten, vond ik het veel belangrijker wat anderen van Suuns vonden. Muziek maken was puur iets wat wij voor onze lol deden. Althans, voor mij tenminste wel. Nu is het niet alléén maar lollig meer. Je wilt als band en als individu ook verder groeien. Naarmate het succes vordert, verandert je relatie met de band drastisch. Geld begint een grotere rol te spelen en je probeert je wat professioneler op te stellen. Dat is in dit stadium gewoon noodzakelijk om op artistiek vlak compromisloos te blijven. En niet alles is dan even lollig.”

Het is ineens stukken duidelijker waarom de bandleden van Suuns zich zo ongemakkelijk voelen wanneer ze hun eigen muziek moeten toelichten tijdens interviews. In een boeiend opiniestuk voor muziekblog The Line Of Best Fit schreef O’ Neill namelijk het volgende: “Making music is largely a wandering process, and talking about it is typically not very interesting. It’s a process of endless repetition, dead-ends, anchorless exploration, conflicting ideas, head-vs-wall banging, with only glimmers of hope and success here and there. What’s amazing about music, to me anyway, is how musicians arrive at places of beauty and cultural relevance in spite of all this drudgery.

“Het proces zelf, het samenwerken en de hele wereld rondreizen, dat is voor ons steeds dé reden geweest om muziek te blijven maken”, concludeert hij. “Suuns zal nooit een middel tot een doel zijn. Er gewoon mee bezig blijven, dat is waar wij wezenlijk voldoening uithalen. Onze individuele carrières zijn daar slechts een klein onderdeel van.”

Shemie: “Toen we met Suuns begonnen, dachten we dat we nooit op dit punt zouden belanden. Je moet er dus niet te veel over nadenken, just enjoy the ride. Het is net als een goede show spelen: je hoofd is leeg, je denkt nergens over na. Het gebeurt bijna vanzelf, omdat je alles even los durft te laten. Ik bedoel, dat is toch het beste gevoel ooit?”