Feature

Waar Te Beginnen Met: een flowchart voor garagegodheid Ty Segall


25 april 2018

Sommige muzikanten nemen jaren de tijd om hun albums keer op keer bij te slijpen en met uiterste zorg hun carrière uit te stippelen. Anderen, die releasen er vooral lustig op los. Niet dat kwantiteit per se afbreuk hoeft te doen aan kwaliteit, hoor. In veel gevallen stelt hun werkwijze veelreleasers juist in staat alle hoeken en gaten van hun sound en stijl te onderzoeken. Het levert soms oeuvres op die ontzettend interessant, maar ook ongelofelijk overweldigend en onoverzichtelijk kunnen zijn. Sommige discografieën zijn zo’n doolhof dat het haast een onmogelijke opdracht is ze te doorgronden. In de terugkerende rubriek Waar Te Beginnen Met… neemt The Daily Indie je bij de hand: we laten je zien waar je het best kunt beginnen met die muzikant of band waar je altijd al eens een diepe duik in wilde wagen.

Tekst Dirk Baart
Illustratie Mirjam Vesters
Flowchart Booy Snoeren

Deze keer: garagegodheid Ty Segall, die dit jaar met Freedom’s Goblin zijn tiende soloalbum uitbracht, betrokken was bij allerhande andere projecten en met zijn Freedom Band op de aankomende editie van Best Kept Secret staat.

Segall groeit op bij zijn adoptieouders in het Californische Laguna Beach, waar hij zijn tienerjaren voornamelijk surfend doorbrengt. Op de middelbare school raakt Segall echter verslingerd aan muziek, als een vriendin die verhuist haar collectie Black Sabbath en Alice Cooper-platen bij hem achterlaat. Segall behaalt zijn diploma in Media Studies aan de Universiteit van San Francisco, maar richt zich daarna alleen nog maar op het verbouwen van zijn eigen wietplanten en het maken van zijn eigen muziek. Segall start als parttime bandlid in projecten als The Traditional Fools, Party Fowl, The Perverts, Sic Alps, The Togas en Epsilons, terwijl hij in 2008 zijn solocarrière begint met zijn eerste cassette Horn The Unicorn en Halfnonagon, een gedeelde cassette met Superstitions.

 

Even klikken en zoomen voor grotere resolutie. Check hier een PDF*

 

Uit de startblokken
Segalls loopbaan schiet pas écht uit de startblokken als op hoog tempo soloplaten uit begint te brengen. De meest ‘makkelijke’ albums uit die eerste fase van zijn carrière brengt de Amerikaan uit op Goner Records. In 2010 ziet Melted het levenslicht, een rollercoaster waarin Segall zijn luisteraar langs lo-fi garagerock en een beetje psychedelica leidt. Klinkt als een hoop, zeker omdat Melted maar een halfuur duurt. Toch is het album verrassend toegankelijk: Segall verspeelt weinig tijd en toont zich op singles als Girlfriend, My Sunshine en Caesar meer dan ooit een meester van het aanstekelijke refrein. Op Melted vindt Segall voor het eerst de focus om de aandacht feilloos vast te houden.

 

Passie voor psychedelica
Precies, daar willen we wel meer van, toch? Wie verslaafd geraakt is aan de sterke songstructuren op Melted, wendt zich het best tot de albums daar direct op volgen. Het energieke doch melodieuze Goodbye Bread bijvoorbeeld, waarop Segall met nummers als My Head Explodes in indiewateren waadt en naast het fuzzpedaal ook de rem weleens weet te vinden. Een zijstap kun je vanaf daar maken naar Hair, het door de jaren zestig geïnspireerde album dat Segall in 2012 maakte met Tim Presley van White Fence.

Of naar het kort daarop volgende Twins, een wat donkerder album waarop Ty zich verder verdiept in zijn passie voor psychedelica. Van alle albums die Segall maakte komt Twins het dichtst in de buurt van een relatief bondige samenvatting van zijn verschillende kanten. Tussen donderende drumbeats en baslijnen horen we Bowie en Iggy Pop, maar ook John Lennon (bijvoorbeeld op The Hill) en The Doors. Later brengt Segall de demo’s van Twins uit onder de naam Gemini.

 

De ruwe diamant
Toch meer geïnteresseerd in Segall als ruwe diamant? Stap dan vanaf Melted een stukje terug in de tijd, naar de albums die de Amerikaan uitbracht op het Castle Face Records van geode vriend, mede-veelreleaser en Thee Oh Sees-frontman John Dwyer. Zijn titelloze debuut Ty Segall voelt vooral als een vingeroefening voor de naderende doorbraak, waarop een artiest ontdekt waartoe hij in staat is en zelfstandig het midden zoekt tussen nostalgie en bij vlagen vervreemdende vernieuwing. Wat meer gepolijst is opvolger Lemons, waarop Segall wél trouw bleef aan zijn punkspirit en alle partijen zelf schreef en inspeelde.

 

Dwars door de trommelvlies
Meer materiaal dat klinkt als Lemons is terug te vinden op de toepasselijk getitelde Split LP die Segall kort voor Lemons uitbracht met de Britse punkformatie Black Time. Ook hier snijden de supersnelle gitaarlijnen dwars door het trommelvlies en duurt de gemiddelde track niet langer dan anderhalve minuut. Een eerdere samenwerking die vergelijkbaar klinkt is Reverse Shark Attack, een album dat Segall al in 2009 maakte met zijn muziekmaat en bassist Mikal Cronin. Het eind van het album belooft wat van de rust in de bovenkamer die Segall later zal vinden, maar tot die tijd is het vooral keihard raggen dat de klok slaat. Dat sloeg het trouwens al een tijdje, want ook de enige langspeler van Segalls vroege project Epsilons past perfect in dit rijtje.

 

Een oeuvre van uitersten
Liever de verwoestende variant op deze sound? Dan ben je aan het juiste adres bij de zijprojecten waar Ty Segall de afgelopen jaren bij betrokken was. Met Fuzz (met vaste gitarist Charles Moothart en Meatbodies’ Chad Ubovich) en GØGGS maakt Segall, die geregeld plaatsneemt achter de drumkit, bijvoorbeeld verdienstelijke uitstapjes in de richting van ruige hardrock en metal. De áller-rauwste worp uit zijn hele oeuvre blijft waarschijnlijk de eerdergenoemde verzameling verijdelde demo’s Horn The Unicorn, dat na zijn oorspronkelijke release op cassette door HBSP-2X op vinyl werd uitgebracht.

 

Zachte kant
Niet dat dat betekent dat Segall zich door de jaren heen niet verder heeft verdiept in zijn zachte kant, hoor. Wie vooral fan was van de folkrock op Goodbye Bread, kan zijn of haar hart ophalen bij Sleeper, de meest akoestisch georiënteerde van alle albums die Segall maakte. De demo-achtige composities die Segall in 2013 grotendeels met een achtsporenrecorder maakte, zijn beïnvloed door de dood van zijn vader en de daarop volgende verslechtering van de band met zijn moeder. Segall doet hier overigens sterk denken aan Marc Bolan van de Britse formatie T. Rex, die beschouwd wordt als een van de eerste en belangrijkste glamrockbands. Wie meer wil weten (en horen!) over de relatie tussen de twee songwriters kan na Sleeper direct door met Ty Rex, de plaat waarop Segall in 2015 uitsluitend covers van zijn voorbeeld opnam.

 

Klassieke klank
De relatief rustige releases van de Californische rocker behoren trouwens niet alleen tot het verleden. Met laagdrempelige projecten als de EP Mr. Face presenteerde Segall in 2015 nog een wat rauwere variant op het succesvolle Sleeper. In 2017 volgde bovendien nog de Fried Shallots EP. Nummers als Dust hadden bijvoorbeeld zo op Goodbye Bread kunnen staan, terwijl tracks als Talkin bewijs leveren van Segalls oor voor onweerstaanbare popmelodieën. Nee, The Beatles zijn hier nooit ver weg. En als Segall er voor When The Gulls Turn To Ravens dan ook nog de banjo bij pakt, verzekert hij Fried Shallots van de klassieke klank die als een rode lijn door zijn hele oeuvre loopt.

 

De gulden middenweg
Die rode draad rijgt een melting pot aan invloeden aan elkaar in een oeuvre waarin experiment belangrijker lijkt te worden naarmate de jaren vorderen. Bij Segall vormen juist die experimenten, waarbij garage, psychedelica, hardrock en akoestische folk elkaar ontmoeten, de gulden middenweg. De beste plek om dit pad te betreden is misschien wel Manipulator, Segalls eerste dubbelalbum. Op de in augustus 2014 verschenen plaat verdiept Segall zich voor het eerst écht in psychedelische rock, al is Manipulator ook een van zijn meest toegankelijk geproduceerde albums. Voor het eerst nam de Amerikaan flink de tijd om een album op te nemen, en dat is te horen op de zeventien nummers waarop Segall meer dan ooit oog voor detail en focus toont. Meer van hetzelfde kan worden gevonden op Segalls tweede titelloze album, dat in 2017 uitkwam en opgenomen werd met punkicoon Steve Albini. De relatief recente plaat voelt als een soort samenvatting van alles waar Segall de afgelopen tien jaar mee bezig is geweest en vormt hét bewijs van hoe ver Segall gekomen is sinds Twins.

 

Vaker en vaker gebruikt Segall zijn voorafgaande platen als een soort doelpalen en mikt hij zijn nieuwere werk daar telkens tussenin. Dat is ook het geval op de meest recente release van de dertiger, het eerder dit jaar verschenen Freedom’s Goblin. Daarop treedt Ty op als een soort rondleider door de popgeschiedenis, die in elk decennium even pas op de plaats maakt om de belangrijkste muzikale kenmerken kort te duiden. Freedom’s Goblin is net als Manipulator een dubbelalbum, maar de plaat voelt stukken lichtvoetiger.

De zwaarmoedigere kant van het midden spreidde Segall verder tentoon op de gruizige garageplaat Emotional Mugger, waarop hij onder de naam Sloppo rauwe rocksongs uitspuwde. Segall klinkt extreem energiek en wijkt op deze opvolger van Manipulator sterk af van de schoongepoetste melodieën van dat album. In plaats daarvan experimenteert de Amerikaan er op los en kleurt hij heerlijk buiten de lijntjes. Waar Segall op Emotional Mugger live begeleid werd door de mensen met wie hij het album maakte was op het vergelijkbare Slaugtherhouse een nóg grotere rol voor zijn collega’s weggelegd. De plaat uit 2012 is de enige uit de discografie van Segall die officieel is uitgebracht door de Ty Segall Band. Eerdergenoemde Charles Moothart was vanzelfsprekend van de partij, net als Segalls muziekmaat en bassist Mikal Cronin. Het resultaat is een album waarop nóg meer mensen nóg meer invloeden meebrengen en op elk vlak nét een stapje verder wordt gezet.

 

Live zien? Op zondag 10 juni speelt Ty Segall met zijn Freedom Band op Best Kept Secret.