Het is donker in de wereld van Archy Marshall. In 2013, toen de Brit zijn sensationele eerste album Six Feet Beneath The Moon uitbracht, leek het meesterbrein achter King Krule nog op een soort real life Ron Wemel. Ruim vier jaar later zit er een roodharige rockster (al zijn hiphop en jazz nog steeds minstens zo aanwezig) tegenover ons, eentje die z’n zonnebril niet af, maar juist op zet als het gesprek op punt van beginnen staat. Vreemd is dat niet: de beroemdheid die Marshall op z’n vijftiende al ten deel viel, eiste de afgelopen jaren zijn tol. De nu 23-jarige alleskunner werkte samen met Frank Ocean, Earl Sweatshirt en Mount Kimbie, maar zag zich tegelijkertijd gedwongen weer bij zijn moeder te gaan wonen. En de inspiratie voor het langverwachte vervolg op zijn doorbraak, die kon King Krule nergens vinden. Zijn onderbewustzijn bood uiteindelijk de oplossing, en daarmee aanleiding tot Marshalls duistere tweede plaat The OOZ.

In Amsterdam steekt Marshall snel een sigaret op. Het touwtje van de omhoog getrokken luxaflex tikt tegen een lege vaas. De Brit houdt zijn blauwe winterjas aan: de waterige zon op zijn gezicht doet zijn gouden voortand schitteren, maar kan verder weinig warmte bieden. “Ik heb altijd van de duisternis gehouden, denk ik. King Krule is daarin een soort uitlaatklep voor me.” Dat moge duidelijk zijn: recente single Dum Surfer, waarop Marshall weer op kenmerkende wijze schreeuwt,  is een soort swingende soundtrack voor de apocalyps, vergezeld van een video waarin Marshall – nog bleker dan normaal – à la Michael Jackson een zwetende zombie speelt. Zulke lichaamssappen lopen als een bloedrode draad door The Ooz, legt Marshall uit. “We doen zo veel waarvan we ons niet bewust zijn. We gaan slapen, maar ondertussen groeit alles. We creëren continu calcium en proteïne, smurrie en snot. Dat staat symbool voor de manier waarop ik dit album heb gemaakt.” Langzaam maar zeker perste The OOZ – to ooze betekent niet voor niets ‘sijpelen’ – zich na jaren van droogte door Marshalls poriën. Het onderbewustzijn – in Marshalls geval bevat dat onder meer nachtmerries over jazzmuzikanten die hem een popmuzikant noemen – vormde daarin een opening in zijn geest, die lang overheerst werd door overpeinzing over wat het betekende om op te groeien als stem van een generatie.

 

“Negen van de tien keer zou ik liever niet in Londen wonen”
Meer dan Six Feet Beneath The Moon voelt The OOZ, met negentien tracks meer dan een uur lang, daardoor als Marshalls persoonlijke overwinning. The OOZ is niet slechts een symbolische titel, maar ook een teken van die triomf, verklaart Marshall. “Het is een woord dat we opgeëist hebben toen ik veertien was. Mijn broer Jack zat op dat moment met zijn vriend Jacob Read in een band die Backwards heette, terwijl ik muziek maakte als Zoo Kid. Toen we samen gingen werken, werd de naam van ons project zoo kid backwards, dus Dik Ooz.” In 2014 keerde het woord terug in het universum van King Krule, toen Archy en Jack – die ook artwork voor beide albums van zijn broertje maakte – de handen ineen sloegen voor een tentoonstelling. Inner City Ooz heette het project, vernoemd naar Marvin Gaye’s Inner City Blues. Die blues greep ook Marshall de afgelopen jaren beet. “Iemand vroeg net of ik thuis mis als ik op reis ben. Negen van de tien keer zou ik liever niet in Londen wonen.” Er is dan ook veel veranderd, verraadt een vluchtige zin op het album: ‘The cityscape, bourgeoisie change to replicate.’ Marshall, die in Zuid-Londen woont, houdt er een kritische kijk op gentrificatie op na: “Drie of vier jaar geleden zat Londen nog vol met DIY-hollen voor creatievelingen. Nu zijn ze allemaal gesloopt of verkocht aan restauranthouders.” De muzikanten uit de bejubelde Zuid-Londense scene zijn er nog, weet hij, maar de omstandigheden zijn voorgoed veranderd.

 

Het is niet gek dat King Krule zich wat vervreemd voelde van zijn omgeving, toen hij na een lange tour terugkeerde naar het huis van zijn moeder in East Dulwich. “Ik woonde op mezelf maar kon het niet meer betalen”, vertelt hij. “Plotseling stonden al mijn spullen weer bij m’n moeder thuis en moest ik me weer aanpassen aan de gang van zaken daar.” Natuurlijk werd er lekker voor hem gekookt en bedraagt de huur die hij bij wijze van symboliek aan zijn moeder betaalt een schrijntje van de gemiddelde prijs per vierkante meter in Londen, maar ergens heeft Marshall er spijt van. “Ik begon net een beetje zelfstandig te worden”, legt hij uit. “Nu de plaat uitkomt, kan ik weer niet weg. Ik zit zo vast en ben zo vaak weg, dat ik het verlangen verloren ben om ergens een thuis te creëren. Twee jaar lang was ik van plan weer weg te gaan, maar ik heb het nooit gedaan. Ik zat gewoon op mijn luie reet tijd te verspillen.”

Marshall realiseert zich trouwens best dat die luie reet relatief is: voor iemand die zo productief is als hij, houdt het eigenlijk alleen in dat hij niet continu bezig is. Tussen zijn twee albums in bracht Marshall met A New Place 2 Drown nog een langspeler uit onder zijn eigen naam en werkte hij – onder meer als Edgar The Beatmaker – samen met Frank Ocean (die zijn inbreng uiteindelijk niet gebruikte), Earl Sweatshirt en Mount Kimbie, op wiens Love What Survives Marshall een belangrijke rol speelt. Kanye West wilde hem ook in de studio hebben, maar de Brit bedankte beleefd voor de uitnodiging.

 

“Ik probeer mezelf op het papier te morsen”
“Die samenwerkingen verlopen vaak zo natuurlijk dat ik niet eens door heb dat we muziek aan het maken zijn”, vertelt Marshall als we hem vragen naar de invloed van anderen op zijn album. “Thebe (Earl Sweatshirt, red.) heeft gewoon een maand bij me op de bank geslapen. We jamden elke dag, maar voelden geen verlangen om iets blijvends te maken. De track die we uiteindelijk samen hebben gemaakt, Death Whistles, kwam min of meer per ongeluk tot stand toen we een hele nacht opgebleven waren.” Dat gebrek aan richting – hoewel het in eerste instantie geenszins als een gemis voelde – bleef King Krule teisteren. “Ik schreef wel, maar vooral verhaaltjes in mijn dagboeken. Ik voelde me niet geïnspireerd op de manier waarop ik dat daarvoor was.  Een deel van de nummers had ik al geschreven ten tijde van Six Feet Beneath The Moon, maar ik wist niet wat ik met ze aan moest. Heel lang heb ik mijn hoofd tegen de muur geslagen. Er miste iets. Pas nadat ik me een tijdje had teruggetrokken voelde ik me weer op m’n gemak met muziek.”

De dagboeken die Marshall op dat moment volgeschreven had, bleken uiteindelijk van meer belang dan hij had verwacht. Ze hielpen hem zijn onderbewustzijn te vatten in vaak abstracte zinnen die nergens over lijken te gaan maar tegelijkertijd bol staan van onderhuidse spanning. “Ik probeer mezelf op het papier te morsen”, verduidelijkt Marshall. “Ik dwing mezelf elke dag iets te schrijven. Daardoor had ik een database waarnaar ik terug kon keren toen ik uiteindelijk in de studio stond. Als een nummer geen thema had, knipte en plakte ik op het moment zelf een soort verhaal van verschillende stukjes.” Zo komt het dat op opener Biscuit Town ebola rijmt op telefoonmerk Motorola en voormalig Chelsea-voetballer Gianfranco Zola.

 

De verhalen gaan op The OOZ over de meest mondaine onderwerpen, maar leggen juist daardoor de duisternis bloot binnen Marshalls wereld. ‘Why did you leave me?’ zingt hij op Midnight 01 (Deep Sea Driver). ‘Because of my depression?’ Zelfs geestverruimende geneugten blijken op Emergency Blimp en A Slide In (New Drugs) geen medicijn te kunnen bieden. “Ik schrijf over het dagelijks leven en mijn eigen ervaringen, maar heb het daarmee tegelijkertijd over de complexiteit van het menselijk bestaan”, doet Marshall zijn missie uit de doeken. “Soms loop je op straat, maar ben je tegelijkertijd bezig met allerlei andere dingen. Het is belangrijk je te beseffen dat iedereen een complex bestaan leidt, of je nou wc’s schoonmaakt of treinconducteur bent.” Alles wat voor het blote oog verborgen blijft, fascineert King Krule, of het nu snot of gedachten betreft. “Soms voelen je emoties als skyscrapers, maar blijkt als je later terugkijkt dat je van een mug een olifant maakte. Ik hou van dat melodrama.”

“Ik wil ervoor waken dat ik geen preker wordt”
Dat melodrama manifesteert zich bij Marshall niet in grootste gebaren, maar wel in een fascinatie voor een soort overkoepelende orde die de wereld in balans moet houden, de wisselwerking tussen het lokale en het globale, het individuele en het algemene. Juist in het persoonlijke schuilt op The Ooz het politieke. “Ik wil er altijd voor waken dat ik geen preker wordt, dat ik de mensen niet ga vertellen hoe het allemaal zit. Ik schreef het album in een moeilijke tijd voor Engeland, maar schrijf niet over de manier waarop dat de wereld beïnvloedt. Of misschien doe ik dat wel, maar dan via het individu.” De nadruk daarop maakt Marshall een modernere songwriter dan zijn muziek wellicht verraadt. “De westerse wereld is al een tijdje enorm geïnteresseerd in het idee van individualisme”, weet hij. “Het internet speelt daar een belangrijke rol in: het is een geweldig communicatiemiddel en een bruikbaar archief, maar sociale media vormen ook een nieuwe draaikolk waarin mensen zichzelf kunnen verliezen. Ik ben een van hen, waarschijnlijk.”

 

De zoektocht naar zichzelf bracht de Brit in aanloop naar The OOZ langs zijn stamboom, die Marshall uitgebreid uitploos in een poging “dichter te komen bij de mensen die iets voor me betekenen.” Een van die mensen werd de afgelopen jaren een jongedame uit Barcelona, die door Marshall als muze beschouwd wordt. Op het album leest ze het Spaanstalige gedicht Bermondsey Bosom voor, dat later in het Engels herhaald wordt door Marshalls vader. ‘Slipping into filth, lonely but surrounded, a new place to drown, six feet beneath the moon’, somt het gedicht – dat werd verspreid via een video en mysterieuze posters – het verleden van King Krule op, voor de verlossing volgt. ‘Me and you against the city of parasites. Parasite, paradise, parasite, paradise.’

Voor een muzikant die nog steeds pas 23 is lijkt Archy Marshall veel na te denken over de lijn die hij volgt en de lijn die hij op zijn beurt achter laat. Het vliegtuigspoor op de hoes van The OOZ, dat ook terugkeert in de video voor leadsingle Czech One, verbeeldt het feilloos. “Ik heb dat beeld al sinds 2014 in mijn hoofd”, vertelt Marshall erover. “Het vertegenwoordigt the ooz als uitlaatklep, als het spoor dat je achterlaat. Ken je die film Donnie Darko? Bij hem komt er een soort straal uit zijn borst waardoor hij ergens heen wordt geleid. Ik heb altijd het idee gehad dat ik het omgekeerde heb, alsof er zo’n spoor uit mijn achterhoofd komt. Een vliegtuig heeft dat op een bepaalde manier ook: de lijn in de lucht is natuurlijk het gevolg van de gassen die dat ding uitstoot, maar in zekere zin ook een overblijfsel van de honderden mensen die erin zitten.”

 

Archy Marshall evalueert op The OOZ zijn eigen ervaringen, terwijl hij op een razend tempo nieuwe blijft opdoen. Hij peinst over lichamelijkheid en sterfelijkheid, maar zulke onderwerpen – die velen zouden verlammen – geven hem juist levensmoed. Marshall is de Mozart van de moderne muziekindustrie: een creatief genie dat op jonge leeftijd al veel volwassener is dan veel van zijn collega’s. Voelt de ongeschoren knaap tegenover ons zich niet oud? “Ik geloof van niet, maar ik voel me ook niet jong. Komt omdat ik zo jong begonnen ben”, antwoordt de knaap in kwestie. “Mensen vragen me vaak of ik me betutteld voelde toen ik begon, maar ik zie mijn jeugd juist als een kracht. Ik ben nu 23 en voel me volwassen, maar weet tegelijkertijd dat ik nog veel volwassener zal worden. Ik sta open voor ontwikkeling en begrijp hoe naïef ik soms ben. Wat dat betreft kan alles alleen maar beter worden.”

 

Eerlijk is eerlijk: het komt geregeld voor dat de afterparty een stuk gezelliger is dan het feestje zelf. De bijbehorende goede gesprekken, alcoholdampen en andere niet nader te noemen nevelen worden sinds het vorige decennium van muziek voorzien door Mount Kimbie. Tussen het geweld van groteske EDM vielen de tracks van het Britse tweetal op door hun soulvolle subtiliteit en dansbare details. Bijna tien jaar na eerste EP Maybes maken Kai Campos en Dominic Maker de boel nog wat warmbloediger: op hun derde langspeler Love What Survives laten ze vanuit Londen en LA de teugels vieren en hebben ze lief wat overleeft.

We spreken Campos en Maker de dag nadat ze, net als in 2014, op Pitch hebben gespeeld. Eerder dit jaar stond de band ook al op het kleine broertje van dat festival, het Utrechtse Catch. Bij beide shows bleek dat Mount Kimbie inmiddels minstens zo goed past op popfestivals als op dergelijke, puur op elektronica gerichte evenementen. Net als op het Amsterdamse terras waar het duo tegenover ons plaatsneemt, waait er een frisse wind door de wereld van Mount Kimbie. Een nieuwe richting, dat zijn we wel gewend van de inmiddels gelouterde Britten. Maar op het levendige Love What Survives, dat vandaag verschijnt via Warp Records, laten de Londenaren hun verleden vrij ver achter zich. Naast elektronische pop horen we prominent aanwezige post-punk en krautrock.

 

“We raakten ontmoedigd en gefrustreerd, omdat niets leek te lukken”

 

De verandering
“We maken altijd de keuze om te experimenteren en nieuwe dingen te proberen, maar wat dat inhoudt is altijd afwachten”, vertelt Kai Campos. De overgang van Cold Spring Fault Less Youth (2013) naar deze nieuwe worp was dan ook niet altijd even makkelijk. “Na de release van ons vorige album tourden we langer dan we ooit gedaan hadden. We waren uitgeput.” Het duo neemt een lange pauze, waarin persoonlijke zaken op orde worden gesteld en Dominic Maker naar Los Angeles verhuist. “Dat maakte het makkelijker een nieuwe weg in te slaan”, legt Campos uit. “Je vergeet als het ware hoe je de vorige keer een album hebt gemaakt. Je laat dingen los. Het is alleen jammer dat je ook vergeet hoe je dingen moet afmaken en dat alle begin moeilijk is. We raakten ontmoedigd en gefrustreerd, omdat niets leek te lukken. Daarom heeft het vier jaar geduurd voor we het album af hadden. Uiteindelijk is de beloning er alleen maar groter door, en is de nieuwe richting die je weet te vinden veel interessanter.”

Gek genoeg bleek die richting uiteindelijk net als de uitputting voort te komen uit de liveshows van de Londenaren. “Er raakten meer en meer mensen betrokken bij het creatieve proces achter het album”, herinnert Dom Maker zich. “We zitten niet langer met z’n tweetjes in de studio.” Kon ook helemaal niet, want zoals gezegd is Maker inmiddels gevestigd in de Verenigde Staten. “Het gaf me een frisse blik op wat we aan het doen waren als Mount Kimbie”, vertelt Maker over die verhuizing. “Dat we naar elkaar reisden om te werken leverde een focus op die we nog niet eerder gehad hadden.” Het tweetal ontmoet elkaar gedurende het proces eigenlijk maar een paar keer, in andermans studio. Het zorgt ervoor dat Campos en Maker zich gedwongen zien andere apparatuur te gebruiken dan voorheen. “Toen ik naar Los Angeles kwam om aan het album te werken, nam ik geen eigen instrumenten mee”, vertelt Campos. “Alles wat we hadden om mee te schrijven waren een drumkit, een oude piano en een basgitaar, die stonden al in de studio.” Maker voegt toe: “Het was opwindend om het karakter van elk instrument zijn vrije loop te laten en te zien waar we zouden eindigen. We hebben ontdekt wat voor muziek zich in die ruimte bevond.”

Later neemt het tweetal toch nog zijn toevlucht tot synthesizers; het moet wel Mount Kimbie blijven natuurlijk. Dat neemt daarentegen niet weg dat de achterliggende gedachtegang invloed bleef houden op het instrumentarium. “We hebben instrumenten gebruikt die wat minder makkelijk te gebruiken en te programmeren zijn”, legt Campos uit over de Korg Delta (onder meer te horen op de gelijknamige albumtrack) en de Korg MS 20. “Beiden worden gekenmerkt door een wat roestiger, ruiger geluid dan bijvoorbeeld een Roland-synthesizer. Het zijn ook geen MIDI-keyboards: je kunt er niets van buitenaf in sturen en er niets op opslaan, dus je moet maar kijken waar je terecht komt.” Het getuigt eens te meer van de soort vrijgevochten energie die het zeer gevarieerde Love What Survives bij elkaar houdt.

De vondst
Van het licht gruizige gitaarnummer You Look So Certain (I’m Not So Sure) via het introverte intermezzo Poison tot de prachtige pianoballade How We Got By; Love What Survives heeft wat weg van een met zorg gecureerd compilatiealbum dat perfect past bij de post-genreperiode die definitief aangebroken lijkt te zijn. In het geval van Mount Kimbie ligt de basis van het brede klank- en kleurpalet in de NTS Residency die de Britten eerder dit jaar deden. In vier uitzendingen schotelde het tweetal zijn vondsten voor, vergezeld door gasten als James Blake en King Krule’s Archy Marshall. Met Blake werkte Maker intensief samen in Los Angeles. De jeugdvriend van het duo is op Love What Survives tweemaal te horen: op leadsingle We Go Home Together en eerdergenoemde afsluiter How We Got By. Samen met hem werkte Mount Kimbie ook mee aan MaNyfaCedGod, een bonustrack van Jay-Z’s recente album 4:44. Marshall, die eerder zong op Mount Kimbie’s hit You Took Your Time, keert terug voor een bijdrage aan het eveneens al als single uitgebrachte Blue Train Lines.

 

Ze waren niet de enige die langskwamen in de radiostudio. Ook Warpaint, Savages’ Jehnny Beth, Kaitlyn Aurelia Smith en Julia Holter maakten daar hun opwachting. “Ik ben meer verliefd geworden op muziek dan ik in vijf jaar ben geweest”, vertelt Dom Maker over die periode. “De radioshow dwong ons onszelf te verdiepen in muziek die we nog niet kenden. Dat gebeurde op een heel goed moment. We hadden veel van de ideeën voor het album al af, maar we moesten het nog arrangeren en mixen.” Een flink percentage van de playlist die het duo zijn luisteraars liet horen bestond uit post-punk uit de jaren zeventig en tachtig. “Dat genre bevat best veel saaie muziek”, bekent Campos. “De beste nummer zijn ook niet de nummers die precies binnen de categorie post-punk vallen. Het zijn juist de tracks die naast die stijl ook een sterk element vanuit pop- of dansmuziek kennen. Die diversiteit probeerden we meer door te laten schemeren in onze muziek dan eerst.”

Een ander opvallend, terugkerend thema in de radioreeks is muziekvormen van Afrikaanse afkomst. In de laatste uitzending hadden de Britten bijvoorbeeld de Malinese zangeres Oumou Sangaré over de vloer. Dat de interesse in niet-westerse muziek zich sindsdien ontwikkeld heeft tot een inspiratiebron, is duidelijk te horen aan de Afrikaans aandoende ritmes die op Love What Survives aanwezig zijn. “Dat we niet zo gewend zijn aan die muziekstijlen is van onmiddellijke aantrekkingskracht op me”, verklaart Maker. “Er gebeurt altijd iets onverwachts op het gebied van harmonie en melodie in dat soort muziek. Ook qua ritme zijn Afrikaanse muziekstijlen stuk voor stuk uniek.” Campos vervolgt: “Dansmuziek heeft in algemene zin ontzettend veel te danken aan Afrikaanse muziek. Het hypnotische, repetitieve element dat langzaam maar zeker verandert is daaruit afkomstig. Wat ik nog meer geweldig vind aan Afrikaanse muziekgenres is het feit dat alles een bepaald doel dient. Percussie, zang en bas staan bijvoorbeeld niet los van elkaar: veel meer dan in andere vormen van muziek maken ze samen een geheel.”

 

“Deze plaat heeft ons zo veel zelfvertrouwen gebracht dat we onze grenzen nu nóg verder kunnen verleggen”

 

Een van de meest opmerkelijke momenten waarop Mount Kimbie op Love What Survives buiten de gebaande, westerse paden treedt is Marilyn, met medewerking van Micachu’s Mica Levi. Op dat in mei al vooruitgesnelde voorproefje horen we helder en duidelijk dat Mount Kimbie niet langer ‘post-dubstep’ maakt. “Je hoort een bandgenoot van ons, Andrea Balency. Zij heeft een studio in Londen en was daarin aan het opnemen met Marilyn, een andere vriendin van ons”, vertelt Kai Campos over de track. “Ze gebruikten een soort kleine duimpiano, een mbira volgens mij. Het nummer was nog niet af, dus probeerde ik er het een en ander mee. Ik heb de melodie hoger gemaakt en zei: ‘Sorry, dit is nu van ons.’ Als eerbetoon hebben we het nummer maar naar Marilyn vernoemd.”

 

Het vertrouwen
Love What Survives lijkt in gelijke delen geleid te worden door de instrumenten die op het album de revue passeren en de mensen die die instrumenten bespelen. Een veelzeggende zin uit de bio van het album beschrijft hoe de plaat vol staat met ‘drum machines that sound like they were played by humans and acoustic instruments that sound like they were played by machines.’  Veel van de vocals op het album zijn puur en alleen het gevolg van de samenwerkingen die naar verloop van tijd ontstonden met eerdergenoemde muzikanten. “We waren daar zelf niet echt mee bezig”, vertelt Campos. “Toen ik de tracklist zag, was ik zelfs verrast hoeveel vocalen er op de plaat staan. Dat heeft veel te maken met de mensen met wie we samenwerkten. Als je bijvoorbeeld Archy binnenbrengt, weet je dat hij het nummer ergens mee naartoe neemt.” Zelfs het nummer waarop Dominic Maker dit album zelf zingt, hitgevoelig hoogtepunt T.A.M.E.D., begon met een zangmelodie van iemand anders. Belangrijker is wellicht de reden die Campos even later toevoegt. “We probeerden alles niet te gecompliceerd te maken. Als er nog ruimte is in een nummer, kun je dat vullen met lagen instrumentatie, maar zang is op zo’n moment de puurste manier om de energie hoog te houden.”

 

Dat Kai Campos en Dom Maker hun muziek deels uit handen hebben gegeven, getuigt niet alleen van hun vriendschap met en vertrouwen in hun partners op deze nieuwe plaat. Het duidt vooral op een nieuwgevonden zelfvertrouwen. Alles wat succesvol was is weg, wat overleeft wordt liefgehad. “De titel van het album duidt op de enige constante in onze carrière: het verlangen om samen muziek te maken. Het heeft alleen even geduurd voor we onszelf daarin vertrouwden.” Als gevolg daarvan maakt het de Britten minder uit hoe Love What Survives ontvangen wordt. “Ik weet al lang dat we hierna nog een album zullen maken, dat dit niet het einde van ons verhaal is”, verklaart Campos. “Als je begint aan je muzikale carrière, heb je soms het gevoel dat je iets moet maken dat je voor altijd zal definiëren. Het is fijn die gedachte eindelijk los te laten.” Volgens Maker heeft Mount Kimbie meer momentum dan het duo voorheen had. “We zijn van plan om meteen door te gaan met schrijven. Dat hebben we eigenlijk nog nooit gedaan.” Zijn kompaan Campos sluit af: “Deze plaat heeft ons zo veel zelfvertrouwen gebracht dat we onze grenzen nu nóg verder kunnen verleggen.”

Love What Survives is vandaag uit via Warp Records. Mount Kimbie speelt op zondag 5 november in Paradiso.

Een mix van North Sea Jazz en Pitch, maar dan jonger en zwarter. Dat is hoe MTV REC zich omschreef toen ze het gloednieuwe festival lanceerde. In The Central District te Rotterdam werd er twee dagen lang gedanst en gezweet op muziek van Skepta, Santigold en Rhye. Iets wat je niet direct in verband zou leggen met een medium gewijd aan langharige hipsterbandjes. Toch leek het de muziekliefhebber in mij een goed idee om eens een bezoekje te brengen aan een subcultuur die misschien wat verder van de onze staat: R&B en soul.

Mijn avontuur begon vrijdagavond bij Klyne. Ik kende ze niet goed, maar had weleens van het duo gehoord en betrad nieuwsgierig de bovenzaal van de Annabel. Ik installeerde me – bij gebrek aan betere houding- tegen een pilaar midden in de zaal en bestudeerde mijn omgeving. Veel publiek was er niet gezien het vroege tijdstip, maar ik kon al meteen merken dat de bezoekers van REC cultureel diverser en vooral meer urban gekleed waren dan wat ik gewend ben van andere festivals. De sfeer voelt haast meer aan als een avondje clubben dan simpelweg bandjes kijken. Onwennig, maar zeker interessant.

 

Klyne was de juiste keuze om mijn experiment af te tasten. De mannen hadden mij met hun soulvolle Disclosure-vibes het gevoel gegeven alsof ik me nog wel flink thuis zou kunnen voelen op dit festival. De elektronische popgeluiden in combinatie met de zwoele vocalen gaven mij een prima opstapje voor de rest van de avond. Althans, dat dacht ik.  Adlibs, navelpiercings en een string die boven een broek met camouflageprint uit piept (zeer Beyoncé) overrompelen mijn zojuist aangepaste verwachtingen na Klyne. Sevdaliza serveerde moombahton-beats afgewisseld met donkere R&B, waardoor de indie-fanaat in mij even flink moest acclimatiseren. Daarin leek ik echter duidelijk alleen. Voor mij bewoog een donkere man zijn heupen synchroon met de zangeres op het podium en ook de rest van de zaal leek in trance door de sensuele dame. Tot het einde blijven lukte mij niet, dus wisselde ik de zaal in voor een menuutje bij de Burger King.

 

Terrace Martin & The Polly Seeds bracht ons nog wat verder van huis. Hoe knap ik het ook vind, ik kan me maar niet in die lange, instrumentale nummers vinden. Meer dan eens begon ik met vroegtijdig klappen, om vervolgens het zwijgen op te worden gelegd door afkeurende blikken. Nope, jazz of soul kan ik heus waarderen, en de charme van Terrace Martin liet mij lachen, maar aansluiten bij de vinger-knippende mensen in het publiek kon ik niet. “Jezus, wat is dit verfijnd”, zegt een jongen naast me. Dat zal ook vast wel, maar doe mij maar even een uptempo nummertje om de energie weer een beetje op te pompen.

 

Mount Kimbie is de verademing die weer even alles rechtzette. De vierkoppige band heeft een zware vibe die je doet denken aan James Blake en het publiek heeft veel weg van hoe ik die het beste ken: spijkerblousen en tote bag. Toch lijkt het alsof er minder gedanst wordt en ook de temperatuur gedaald is. Of is dit een onverwachts gevolg van mijn avontuur? Met het gevoel eindelijk weer eigen terrein betreden te hebben, trotseerde ik de rest van de avond met goede moed.

 

Eindigend bij Skepta, wist ik dat mijn experiment compleet was. Publiek dat met één hand in de lucht massaal op en neer gaat, een dreunende bas die de huig in je keel laat trillen, snapchattende crew op het podium en een springende kerel met een microfoon tegen zijn lippen. Het valt niet te ontkennen: vanuit mijn stille positie op het balkon zit ik flink te genieten. Energie gierde door de ruimte. Elk nummer opnieuw vormde er een moshpit en elke nummer opnieuw stormde de massa in het midden net zo enthousiast op elkaar af. Al blijft het gevoel knagen dat ik hier niet echt tussen hoor, toch lijk ik de enige die zich daar druk om maakt. Het publiek vormt een samenstelling van een groot scala aan mensen, en wat is dat mooi.

 

Vooruit, op bepaalde momenten hoopte ik dat niemand zag hoe ik uit het ritme klapte en ja, ik heb me nog nooit zo underdressed gevoeld. Maar ik zou niemand vertellen dat het geen goed idee is om een keer een bezoekje te brengen aan een festival dat je niet gewend bent te bezoeken. Zo was het best verfrissend om niet vier bands achter elkaar dezelfde zwarte outfits te zien dragen, maar Santigold in een jas van plastic afval te zien. En zo was het ook zeker aangenaam om je te bevinden in een publiek dat op een compleet andere manier van muziek geniet. Maar de volgende keer ga ik mij toch maar weer tot eigen terrein beperken en met mijn spijkerblouse en tote bag kijken naar langharige hipsterbandjes.