Live

London Calling (dag 2): over briljante rommel, oohoohoo’s en uithalen van een halve minuut


29 oktober 2017

De wonden van moshpitvrijdag zijn gelikt, op naar Paradiso voor de zaterdag die vroeg begint en laat eindigt. Twaalf uur vol indie darlings, hypes en Grote Namen, met onder meer Marlon Williams, Superorganism, Hurray For The Riff Raff en (Sandy) Alex G. Knallen!

Tekst Ruben van Dijk, Mabel Zwaan, Ricardo Jupijn Jelmer Luimstra

Superorganism
De garnalen, kattenplaatjes en getekende iPhones vliegen je om de oren tijdens de openingsshow door de semi-elektronische formatie Superorganism. De in glitters uitgedoste bandleden hebben grote projectieschermen om zich heen staan, met daarop een veelvoud aan psychedelische animaties, zoals – ook een leuke – een pratend nijlpaard. Een beetje een eigentijdse vertolking van de klassieke Monty Python-animaties. Afijn, maar blijft deze muziek ook zonder kattenplaatjes overeind staan? Dat blijkt vanavond het geval bij de in Oost-Londen opererende groep met bandleden van Europa tot Japan. Superorganism speelt net als jaren ’00-band Architecture in Helsinki hippiepop met een sterk psychedelische omlijsting, maar – belangrijk – zonder daarbij het liedje te schuwen. Sterke nummers als It’s All Good en Nobody Cares blijven hierdoor de rest van de dag in je hoofd zitten. En dat is knap, aangezien Superorganism nog zeventien bands na zich heeft spelen. (JL)

 

Cameron Avery
Cameron Avery, het was een van de artiesten over wie iedereen het voorafgaand aan de tweede dag van London Calling leek te hebben. En terecht, dachten we nog. De 29-jarige Australiër lijkt immers te zijn afgestudeerd aan de Tobias Jesso Jr.-school. Avery bedient zich van bedachtzame jaren ’60-pop, waarbij naast Jesso Jr. ook de Last Shadow Puppets een referentiepunt vormen. Hebben Tobias Jesso Jr. en Last Shadow Puppets-zanger Alex Turner echter een uniek stemgeluid, op podium blijkt dat dit niet geldt voor Avery. De zanger lijkt een soulgevoel uit zijn stem te willen halen, maar het resultaat is bij vlagen nogal plat, doordat Avery streeft naar perfectie. Het doet denken aan die zangers in talentenprogramma’s die er alles aan doen om zo zuiver mogelijk te klinken. En dit is niet de Idols-stip, maar het hoofdpodium van Paradiso. (JL)

 

(Sandy) Alex G
Toegegeven, we waren een béétje huiverig voor aanvang van de show van (Sandy) Alex G in de Grote Zaal, en dat om meerdere redenen. Zou de Bandcamp-hero, wiens laatste plaat op alle punten eindeloos is doordacht, live wel volledig uit de verf komen? Of lijdt Giannascoli aan hetzelfde syndroom als Will Toledo van Car Seat Headrest? En wordt zo’n set niet véél te wispelturig met albums zo schizofreen als Rocket en Beach Music? Of te moeilijk? Het antwoord op die vraag zal per persoon verschillen.

Giannascoli en band doen hun uiterste best er een onnavolgbaar rommeltje van te maken. Ruimte die gewoonlijk voor applaus bestemd zou zijn, wordt opgevuld met synthesizergejengel, Poison Root, een op plaat vrij serene track, wordt volledig uiteen gereten als de drummer besluit het op een hameren te zetten. En dan is er nog, tussen de relatief onbezorgde meezingers Bobby en Proud, het drieluik Horse, Brick en Sportstar, met een industrial breakdown die live nog vele malen harder treft. Als het klassieke americana-liedje Guilty tot slot volledig desintegreert doordat Giannascoli met zijn vuisten op z’n synth begint te rammen, is het plaatje compleet. (Sandy) Alex G is live een onnavolgbaar rommeltje. Een ongelooflijk briljant rommeltje, vinden wij dan. (RvD)

 

Alex Lahey
De Australische Alex Lahey tovert de grote zaal van Paradiso om in één grote middelbare school  poolparty. Het jonge viertal laat ons een halfuur lang de catchy hooks en een flinke portie van de nodige oohoohoo’s om de oren suizen en elk nummer dat Lahey speelt is na het eerste couplet al mee te zingen. De nummers gaan over dates, feestjes, vrienden worden met je broer en elk ander onderwerp dat als tiener op je pad belandt. De jeugdige energie loopt de spuigaten uit tijdens de show. Het is op geen enkel moment origineel te noemen: maar wat is er mis met een stel goede nummers met een besmettelijke catchyness? Alex Lahey is dertien in een dozijn in haar fijnste vorm, onschuldige poppunk zou het erg goed doen op de radio. (MZ)

 

Big Thief
Terwijl het drukker wordt in Paradiso en het balkon wordt geopend in de Grote Zaal, is het de beurt aan de gruizige lofi-rockers van Big Thief uit New York. Met het album Capacity – dat de komende tijd veelvuldig (zou haast niet anders moeten kunnen) in de jaarlijstjes gaat prijken – is de band bezig aan een tour om ons land nog eens te laten zien wat het allemaal in huis heeft. Dat wordt vanaf minuut één duidelijk, als frontvrouw Adrianne Lenker in haar eentje een magisch net over de zaal slingert en iedereen naar zich toe trekt. Met nummers als Shark Smile, Mythological Beauty en Masterpiece worden de Big Thief-onbekenden verliefd en zingen de Big Thief-fans woord voor woord mee. Met een set vol subtiele maar overtuigende tovenarij – die nu en dan wordt onderbroken door gigantisch grote solo’s en gitaarfeedback – loopt het stralende Big Thief weer rustig van het podium af, terwijl de zaal nog nagloeit. (RJ)

 

Bec Sandridge
Met haar peroxide-blonde kapsel en lange, groene glinsterjas, heeft de Australische Bec Sandridge iets Bowie-achtigs. De zangeres staat vanavond alleen in de bovenzaal. Meestal treedt ze met band op, maar die heeft ze ditmaal niet mee kunnen krijgen van het verre continent. Een drumcomputer doet dienst als achtergrondband, terwijl Sandridge ons toespreekt: “Laten we net doen alsof het een echt drumstel is.” Sandridge ramt gewoon nog wat harder op haar gitaar, kijkt er nog wat mysterieuzer bij en het resultaat is een goede show. Een vol bedachtzame, maar energieke jaren ’80-pop, die zowel iets wegheeft van Blondie en Cocteau Twins als moderne artiesten zoals Angel Olsen en Alex Cameron. Gespeeld door, zoals gezegd, een mysterieuze zangeres gehuld in een onmogelijke jas, alsof ze uit de jaren ’80 is gestapt. Is ze niet trouwens; bij een volgende show zien we Sandridge in het publiek staan, haar ogen gericht op haar smartphone. Ach, het zijn ook maar mensen. (JL)

 

Marlon Williams
Marlon Williams windt er geen doekjes om. Al in de eerste vijf minuten perst hij er drie uithalen van een halve minuut uit, hij trekt ons in één ruk zijn universum in. De extreem zelfverzekerdere Williams laat ons tijdens de show langs zijn slicke kapsel gluren, recht z’n ziel in. Bombasme en intimiteit wisselen elkaar met felle contrasten af, zonder ooit de hypnose van zijn stem te onderbreken. Daar hebben we immers het uiterst luidruchtige publiek van London Calling voor. Pas tegen het einde, wanneer Williams een cover doet van John Lennons Jealous Guy – een cover waar Hurray For The Riff Raff zich ook al eens aan heeft gewaagd – lijkt het publiek zich eindelijk te realiseren dat dit misschien niet het juiste moment is om de drukke werkweek te bespreken. Alles wat er vanaf dat moment nog mist is de juiste setting: zo eentje als die we eerder dit jaar hebben gezien in de duinen van Into The Great Wide Open, of het veld van Best Kept Secret in het ochtendgloren. (MZ)

 

Hurray For The Riff Raff
Het is met recht een anthem. Voor de tweede keer in 24 uur schalt er een cover van Bruce Springsteen’s Dancing In The Dark door Paradiso – op de vrijdagavond door Downtown Boys en nu door Hurray For The Riff Raff. En dus klinkt het wederom, “you can’t start a fire / worrying about your little world falling apart,” – een exemplarische zin, want sinds haar genreswitch eerder dit jaar denkt Alynda Segarra groot en zit haar headlineshow in de Grote Zaal (letterlijk) vol gebaren. De fans van het oude, akoestische werk biedt ze niets, in plaats daarvan zijn het elektrisch aangedreven en emotioneel gewichtige songs als Rican Beach en Nothing’s Gonna Change That Girl die indruk maken. Het is echter Pa’lante dat de kroon spant: een anthem van Springsteenesque allure met een Beatlesque breakdown, door Segarra opgedragen aan de Puerto Ricanen van vroeger en vandaag de dag. Maar zelfs zonder die wetenschap grijpt de begeesterde Segarra, met haar soulvolle stem en indringende blik, je genadeloos bij de lurven. (RvD)

 

Yak
Het einde van een avond zonder bijster veel takkeherrie wordt ingeluid door het Britse drietal Yak, en voor de synthintro van Harbour The Feeling goed en wel over is gegaan in een genadeloze golf gitaargeweld is de halve zaal al getransformeerd tot het speelveld van halfdronken testosteronbommen. Ze waren er duidelijk aan toe. Een van die halfdronken testosteronbommen is frontman Oliver Henry Burslem, die tot drie keer toe met gitaar en al het speelveld in duikt, regelmatig over z’n eigen apparatuur struikelt en een verwoede poging doet om vanaf het podium naar het balkon te klimmen. Muzikaal is Yak precies wat je ervan mag verwachten: grillige, speelse psych-garage met entertainmentfactor, met als hoogtepunt een vertolking van He’s Got The Whole World In His Hands, waarvan de moshpit halverwege bruut wordt afgepakt. De band lijkt soms wat aan te modderen, maar om half twee ’s nachts, na een lange festivaldag, knijpen we gerust een oogje toe. (RvD)