Het noisey indierockviertal uit Boston onder leiding van gitarist en zangeres Sadie Dupuis brengt met ‘Foil Deer’ de opvolger uit van het heerlijke debuutalbum Major Arcana (2013), een plaat die ramvol zat met pakkende rocksongs. 

 

 

Op deze nieuwe klinkt Speedy Ortiz veelzijdiger en orgineler dan ooit tevoren en lijkt de band vooral een hoop nieuwe dingen te willen proberen. Hét voorbeeld hiervan is Puffer, waarop de knallende bas het nummer zowat een R&B-feel geeft. ‘Foil Deer’ is Speedy’s meest gerichte en uitgedachte project tot nu toe. De band laat duidelijk horen geen one-trick pony te zijn: ‘Foil Deer’ is misschien wel de fijnste rockplaat van 2015 tot nu toe.

 

Alles kent een keerzijde; dat hebben de likely lads van Palma Violets aan den lijve ondervonden, toen de band na welgeteld één single op de cover van NME werd gesodemieterd. Zo’n uitgebreide feature bleek namelijk geen garantie voor langetermijnsucces en debuutplaat ‘180’ kreeg nauwelijks de aandacht die het verdiende. Dat is zonde, maar de wereld draait door. En dus, twee jaar later, is daar eindelijk de opvolger: ‘Danger In The Club’.

En het is meteen gevaarlijk in de club, want het deugdzame volksliedje Sweet Violets, dat het begin van de plaat inluidt, wordt al snel op brute wijze neergesabeld door het heerlijk onstuimige Hollywood (I Got It). Ook op English Tongue en Secrets Of America rammelen de Palma Violets weer als vanouds.

 

 

Toch zijn er soundwise een aantal zaken veranderd. Veel vaker wordt er naar rustmomenten gezocht, zoals op het Bob Dylan-achtige The Jacket Song – waarachtig een oase van rust – en de enigszins teleurstellende ballade Matador. Ongeëvenaard blijven de Londenaren echter in het maken van hoogst aanstekelijke garagepopliedjes, recht uit het hart en deze keer overgoten met een speelse, nonchalante drive. Op dat vlak vertonen Palma Violets veel gelijkenissen met The Clash en de late Libertines.

‘Danger In The Club’ is een plezierige, boeiende en, met al dat gejoel en al die zwaar aangezette gitaarpartijen, ook een vrij banale plaat geworden. En dat is vooral een goed teken, want zolang de boys zich van niets en niemand iets aantrekken, is Palma Violets op zijn allerbest.

 

There’s blood on that blade, fuck me, I’m falling apart’. Het is een zin uit No Shade In The Shadow Of The Cross van de plaat ‘Carrie & Lowell‘, maar voor hetzelfde geld is ‘ie afkomstig uit de afscheidsbrief van een stervende. Om maar aan te tonen dat Sufjan Stevens niet de vrolijkste plaat uit zijn carrière heeft gemaakt.

De muzikale duizendpoot neemt op zijn zevende studioplaat (kerstspecials en EP’s niet meegerekend) op indrukwekkende wijze afscheid van zijn moeder Carrie, die overleden is in 2012. Muzikaal gezien is dit het meest spaarzame album uit zijn oeuvre. Geen elektronica, zoals in ‘The Age Of Adz’, geen barokke composities, zoals in ‘Illinois’; slechts een enkele spaarzame gitaar en Stevens die langzaam de snaren plukt als ware het rijpe appels. Al zijn die appels nergens zoet. Nee, afgaande op deze plaat, was de relatie eerder zuur. Dat mag niet verbazen, aangezien ze hem verliet toen hij nog een kleuter was. Toch brengt haar sterfbed hen terug bij elkaar: ‘Did you get enough love / My little dove / Why do you cry? / And I’m sorry I left / But it was for the best / Though it never felt right’, klinkt het in het onmetelijk mooie Fourth Of July. Het gemoed schiet vol.

 

 

Deze plaat is te beluisteren op eigen risico. Een plaat vol droefenis en afscheid, een plaat die naar adem doet happen, maar als je eenmaal zoveel schoonheid hebt gehoord, luister je niets anders meer.

Genres, zeg je? We leven in 2015! Op dit moment bestaan er honderden artiesten die niet in een hokje geplaatst kunnen worden. Maar als je dacht dat je veelzijdige artiesten kende, bereid je dan maar eens voor bij Chazwick Bundick, a.k.a. Toro y Moi. Met zijn vijfde plaat onder deze Frans-Spaanse naam is het overduidelijk: deze alleskunner valt nooit in een hokje te stoppen.

 

 

Het spectaculaire ‘What For?’ bestaat uit tien nummers, die stuk voor stuk op hun eigen manier evenveel hitpotentie hebben. Bundick slaat telkens weer vol de spijker op zijn kop met zijn funky beats, psychedelische riffjes, zwierige synths en de fijne Tame Impala-achtige feeling die door het album vloeit. Alles duidt op een ontzettend chille plaat, waar woorden eigenlijk voor tekort schieten.

In de vorige editie van TDI MAG pikten we de art-popsingle To Die In L.A. van Lower Dens al op omdat we er zo van ondersteboven waren. Nu staan we stil bij het derde album van de band uit het Amerikaanse Baltimore ‘Escape From Evil’, dat net is uitgebracht en waar deze single van afkomstig is. Dat ook modebladen als Vogue dit nu doen is opmerkelijk en bevestigt dat we met een markante plaat te maken hebben. De productie ervan lag in handen van zangeres Jana Hunter samen met producer Chris Coady, die ook productiewerk deed voor o.a. Beach House en Future Islands.

 

 

Voordat je deze plaat opzet, mag je eerst wel een bezoekje aan de kapper brengen om je haren glad in model te laten strijken. De stijlvolle songs zouden zomaar de nostalgische soundtrack van een legendarische, licht-dramatische bioscoopfilm kunnen zijn. Of een memorabele huilvideo op VHS-band. De synthesizer, gitaar, drums en de heldere stem van zangeres Jana Hunter ademen een sfeer die op een eigentijdse wijze de uitstraling van klassiekers uit de popmuziek van de jaren tachtig vertegenwoordigt. De songs vormen het album rijkelijk tot een compleet werkje dat klassiek popgeluid uitstekend terugbrengt naar de tegenwoordige tijd en waarin vernuftige melodieën en nadrukkelijk aanwezige zanglijnen de aandacht weten te trekken.

Vanuit hun vorige album ‘Nootropics’ dat enorm positief werd ontvangen, is de band in een mooie lijn doorgegaan in een genre dat ze zelf als ‘entropics’ omschrijven. Wie door de ‘air’ die om Lower Dens heen hangt niet meer dan enkel pretenties veronderstelt, raden we aan het album eens goed te beluisteren om te ontdekken dat de band de hoge verwachtingen absoluut waarmaakt.

 

Los Angeles is geen Groningen. Wuivende palmen tegenover hangende treurwilgen, witte stranden en een blauwe zee tegenover een stadsstrand aan een verontreinigd kanaal. Santa Fé weet op hun nieuwe EP ‘Maneki Neko’, uitgegeven door Purple Noise Records Club, in vier fantastische nummers beide knap te combineren tot een sterk zonnig-ellendig garagepop geluid.

Muzikaal leunt het zestal naar bands uit de zonnige westkust van Amerika, als Thee Oh Sees en Ty Segall, maar voegt daar vooral qua sfeer en tekstueel een diepere, laten we het een Groningse dimensie noemen, aan toe. Waar de vorige EP redelijk upbeat garagerock was, is hier het tempo in de meeste nummers omlaag geschroefd en nemen de toetsen en monotone drums veel meer ruimte in. De teksten zijn daarbij bovendien behoorlijk mistroostig. “La la la la, the world is a lonely place” in Apneu en “found myself inside a well, crawling out again” in The Well bijvoorbeeld: geen vrolijke zaken maar wel ‘het echte leven’ en resulterend in een zeer sterk sfeerbeeld.

Het psychedelische en licht optimistisch Jellybean, die niet zou misstaan op Ty Segalls ‘Manipulator’, is wat sneller dan de andere nummers en valt daardoor het eerst op. Meer luisteren levert echter gelijke waardering voor alle vier de nummers op, vandaar ook dat ze alle vier een eigen clip krijgen de komende weken. Stuk voor stuk zitten ze knap in elkaar en elk nummer heeft zijn eigen aantrekkingskracht. Als het geen bas-, synth- of gitaarlijntje is, is het wel een fantastisch refrein of heerlijke break. Eigenlijk is er maar één ding kut aan deze EP: hij duurt maar 12 minuten.

 

Gisteravond kwam Peace met hun nieuwe plaat ‘Happy People’ naar Amsterdam om de Bitterzoet eens flink te laten dansen. De Britten hadden er duidelijk heel veel zin en lieten met hun enthousiasme de heupen van het publiek flink tekeer gaan. Als klap op de vuurpijl speelde band zelfs nog vier nummers als toegift en lieten ze het Amsterdamse publiek alsnog smachten naar meer. Fotograaf Rudy Sablerolle was erbij en schoot de volgende platen!

 

Peace

Op een reguliere maandagavond scheurde Ty Segall afgelopen week Paradiso compleet door tweeën met zijn mini-All-Star-Band. Na een wat moeizame start met slecht afgesteld geluid en rommelig gespeelde nummers ging het halverwege compleet los. De ene helft van het publiek was aan het crowdsurfen op de andere helft v/h publiek en het feest was compleet toen Ty er zelf ook nog even indook. The Daily Indie was erbij en legde het allemaal vast, check hieronder de foto’s van Rudy Sablerolle!

Ty Segall












16 ORGAANKLAP 090514∏DennisWisse

 

Fotograaf Dennis Wisse ging op 9 mei naar de release-show van Orgaanklap in Winston Kingdom in Amsterdam waar Dr. DUVAL als support diende. De zeer spectaculaire foto’s van een wilde en woeste avond zie je hieronder! Enjoy!

 

 

 

london calling

 

Daily Indie-schrijvers Ronald van Berkel en Yoram van Hees trekken op 9 & 10 mei naar Paradiso om verslag te doen van de eerste London Calling van 2014. Het duo doet allerlei ontdekkingen, waarvan je die van de eerste dag hier kunt lezen! Het verslag van de tweede dag vind je hieronder, waarbij de foto’s wederom afkomstig zijn van Remco Brinkhuis. Enjoy!

 

Dag twee van London Calling begint vroeg. Zo vroeg zelfs dat sommige mensen nog liggen te slapen. Matthew Daniel Siskin komt de kleine zaal namelijk ingesnelt in een versgekreukt pak en met de semi-akoestische gitaar in de hand. Hij verontschuldigt zich voor zijn chaotische opkomst want tot vijf minuten geleden lag hij nog te slapen. Met zijn warrige haar, gekreukte colbert en innemende voorkomen steekt de veelgemaakte vergelijking met Bob Dylan de kop op. Gelukkig weet hij dit zelf ook en om het commentaar maar voor te zijn, doet hij tussen neus en lippen door een kleine imitatie van zijn grote voorganger. Ook hij maakt gebruik van een pseudoniem, want waar Siskin in real life een behoorlijk succesvol, New Yorks marketingmannetje is, schreef hij onder de naam Gambles een intens ontroerend album (‘Trust’) over het verlies van een ongeboren kind en de vernietiging die het verdriet daarover met zich meebrengt. Zwaar? Absoluut, maar Siskin laat tussen de nummers door gelukkig wel de gesjeesde yup zien en weet er voor te zorgen de boel met zijn vlotte babbel aan elkaar te lijmen. Het leeuwendeel van het publiek is echter nog niet helemaal klaar voor het festival en Siskin verspilt de sfeer van zijn eigen optreden een beetje door steeds te vervallen in licht geïrriteerde opmerkingen over het gebabbel achter in de zaal. (YvH)

 

Aan Telegram de eer om de grote zaal op de zaterdag te openen. De vier heren uit Londen en Caerphilly komen lichtelijk nonchalant op en rommelen nog wat met hun instrumenten. Frontman Matt Saunders heet ons welkom met een dikke tongval besmeerde “Hello. Hello. We’re Telegram” en vanaf dat moment is het 35 minuten lang rocken geblazen. Telegram zwaait van shoegaze naar krautrock en dan weer naar psychedelica en dat alles met een vette flanger op de gitaar van Matt Wood en een dikke chorus op de zang van Matt Saunders. Ook in de ritmesectie gaat het voor de wind. Bassist Oli Paget-Moon (die soms doet denken aan Joey Ramone) en drummer Jordan Cook lijsten de gitarenmuren van Saunders en Wood perfect in. Cook is trouwens fantastisch om naar te kijken. De diameter van de Brit zijn polsen is haast gelijk aan die van zijn drumstokken, maar wat komt een kracht uit dat fragile lichaam. Hoogtepunten zijn Under The Night Time, Follow en het twee maanden geleden uitgebrachte Rule Number One.

We begrepen van Paradiso ingewijden dat ze weer snel weg moesten, dus vandaar deze vroege speelpositie voor een band die de zaal kapot had gespeeld als ze iets later op de affiche stonden. Hoe dan ook, Telegram maakt alle verwachtingen meer dan waar. Met deze band zit het helemaal snor (pun intended). (RvB)

 

 

Telegram

Telegram

 

 

Mocht je je ergeren aan de theatrale rocksterposes van Telegram, dan is er voor jou The Bohicas. Gewone gasten uit Noord-Engeland, benaderbaar, down to earth, ja ook wel een leren jackie aan. Oh, en ook is dit (samen met Telegram) de meest typische London-Calling-hitband van deze festivaleditie. The Bohicas klinkt opzwepend en opwindend. Alsof de Arctic Monkeys van nu hun songs schrijven met de energie van de Arctic Monkeys van eerst. Vanaf de eerste noot wordt het gaspedaal vol ingedrukt, heerlijk smerige gitaarsolo’s worden eruit geperst en nergens gaat de energie ook maar even omlaag. In tegenstelling tot Telegram is wel ieder nummer een schot in de roos; stuk voor stuk festivalstampers voor de komende maanden. (YvH)

 

 

Een set openen met je eerste en meest succesvolle single? Childhood is niet bang en doet het gewoon met Blue Velvet. Deze strategische keuze is wel link in de zin dat na zo’n groot wapenfeit de rest ook nog wel moet blijven boeien. Childhood is druk bezig geweest met het opnemen van hun debuutalbum, dat deze zomer ergens uit moet komen, en is vast besloten om ons er van te overtuigen dat hun nieuwe nummers net zo goed zijn als eerder werk uit 2010. We wisten al dat Chilhood goed was in dromerige surf pop, waarbij de verslavende melodieën je om de oren vliegen. Deze lijn is adequaat doorgezet met nummers als Falls Away, waarin weer zo’n sterk muzikaal thema zit en waarin heerlijk repetitief wordt gegrooved door drummer Chris O’Driscoll. Of Pinballs, een zes minuten durend epos dat ergens zweeft tussen surf en shoegaze en waarbinnen zes keer op de gekste plekken van tempo wordt verwisseld. Door dit soort trucjes blijft Childhood verrassen en komt het live ook goed uit de verf. (RvB)

 

 

Childhood

Childhood

 

 

Desperate Journalist op het podium van de kleine zaal doet denken aan de jaren tachtig. Zangeres Jo Bevan met kort blond haar en opgeknoopte blouse, bassist Simon Drowner met zwarte oogschaduw en blazer inclusief een paar oude punk-buttons, gitarist Rob Hardly compleet in het zwart en drumster Caz Hellbent in een blauw-wit gestipte polka dress. Ook muzikaal past dit goed in het einde van de jaren tachtig. Het werk van Desperate Journalist is muzikaal niet bijzonder ingewikkeld, maar is door de vele scherpe randjes, een flinke bak pit en het hoekige drumspel van Hellbent wel bijzonder interessant. Drowner staart het hele optreden – de reus die hij is – onafgebroken de zaal in, Hardly laat zien waar de term shoegaze vandaan komt en Bevan is de ideale frontvrouw. Ze zingt alsof haar leven ervan af hangt, maar schiet nergens uit de bocht. Tussen beukplaten Chrisina, Kitten en Organ zoekt Desperate Journalist even de rust op in de vorm van Wait. Bevan zingt bijna het hele nummer met haar ogen dicht en de verleiding is groot om niet hetzelfde te doen; even onszelf laten hypnotiseren. “We all make mistakes”, verkondigt Bevan dan in afsluiter Mistakes, maar wat ons betreft is Desperate Journalist de uitzondering op de regel. (RvB)

 

 

03 - Desperate Journalist

 

 

Samen met Jungle gisteren is de grootste naam van deze editie van London Calling waarschijnlijk wel Royal Blood. Dat niet alleen, het is ook de hardste band van het festival. Drummer Ben Thatcher en zanger/bassist Mike Kerr zijn maar met z’n tweeën, maar maken herrie voor tien. Sinds het optreden van Blood Red Shoes in de kleine zaal is een duo hier niet meer zo’n meedogenloos vette bak herrie over het publiek uitgestort. Waar Kerr’s stem nogal eens te wensen overlaat in de eerder uitgebrachte nummers, wordt dit live volkomen gecompenseerd door de moddervette sound van dit tweekoppig monster. Kerr wurgt liefkozend allerlei gitaarakkoorden én baspartijen uit zijn basgitaar en met bij ieder contact tussen drumstok en –vel lijkt Paradiso op zijn grondvesten te schudden. Royal Blood biedt even een luid momentje om je oergevoelens te uiten. De fysiotherapeut gaat het morgen druk krijgen met alle nekklachten. (YvH)

 

 

Solids

Solids

 

 

Is Solids dan de Royal Blood van de toekomst? Of misschien de nieuwe Japandroids of Death From Above 1979? Dit Canadese duo speelt namelijk ook een gruizig potje noiserock, maar waar Royal Blood zwaar leunt op blues en groove, ontbreekt het bij Solids aan dynamiek. Misschien is het publiek verwend of simpelweg murw gebeukt, maar Solids weet op een tijdstip dat de meeste mensen wel te porren zijn voor een feestje, de kleine zaal haast leeg te spelen. Iets wat The Fat White Family doet in de grote zaal. Zij hebben de twijfelachtige eer om het livegebeuren hier af te sluiten, maar een gedeelte van het publiek dat lijkt te zijn gekomen voor de afterparty, kan overduidelijk niks met de muziek van deze jongens. Het is psychedelische punk met Horror-orgeltjes en western elementen. Schreeuwerig en lelijk. En heerlijk. Het is altijd fijn om nieuwe bands te zien die de missie van Sex Pistols voortzetten: verschillende nummers lijken een variatie op ‘Boredom’, maar vooral de presentatie van halfnaakt over het podium paraderende straatschoffies is een lust voor het oog. Het zal hun dus ook in de laatste plaats een rotzorg wezen dat Shaniqa en haar vriendinnen niks met de muziek kunnen. (YvH)

 

Fat White Family

Fat White Family

theeohsees

 

Liefhebbers van steengoede garage schrokken zich een hoedje, toen Thee Oh Sees een paar maanden geleden aankondigde om ‘tijdelijk tot misschien wel voorgoed’ on a break te gaan. Onverwacht, zeker niet na het sterke ‘Floating Coffin’ uit 2013. Er blijkt gelukkig niks van een break terecht te komen, want op het nieuwe album ‘Drop’ klappen de psych-goeroes van Thee Oh Sees er weer als vanouds vol op. 

Castle Face
Via het eigen label Castle Face Records van frontman John Dwyer komt ‘Drop’ uit, dat (met allerlei losse releases) zo’n beetje het twaalfde studio-album in acht jaar tijd is. Deze dans wordt geopend door het freaky pareltje en eerste single Penetrating Eye. Een geflipte opener met een energie-level van 38.000, dit kan niet meer misgaan! Want dan, nummer twee Encrypted Bounce, daar zijn we weer! De hoge, zo fuckin’ lekker typerende hoge samenzang die je hele onderbuik laat gloeien. Met haast Sonic Youth-achtige gitaarklanken aan de ene kant, wiebelende baspartijen en de solo-gitaar die op zijn Dwyeriaans overal heerlijk doorheen aan het friemelen is, bouwt het nummer naar een minutenlange durende climax, waarin Mikal Cronin nog een deuntje meespeelt op altsaxofoon.

 

 

 

 

Freaky fuzz!
Dwyer flikt het altijd om het uiterste in zijn luisteraar omhoog te halen en hem compleet aan de speakers gekluisterd te houden. Zo ook door de rest van het album. Put Some Reverb On My Brother is ook zo’n nummer dat elke kant op kan gaan, en ook gaat. Klakkeloos vinden de meest plotselinge wendingen plaats, zit het vol gekke song-structuren, freaky tweede stemmetjes, overdonderend dikke fuzz-gitaren en een brug met luchtige akoestische gitaren: het zit er allemaal in. Via de razende madness van Drop naar het groovy en catchy Camera (Queer Sound) tot en met afsluiter The Lens, waar Dwyer in de fluweelzachte psychedelische jaren van de jaren zestig duikt. Dwyer heeft een rond, inventief en zeer kleurrijk album geschreven waar weer een hoop op te ontdekken valt. Inclusief lelijk artwork. Wat wil je nog meer? Kopen die handel!
Ricardo Jupijn