Tot voor kort hield Richard Russell zich vooral schuil op de achtergrond. Van achter de schermen vormde de Brit het brein achter gevierde albums van supersterren als Adele, Frank Ocean en Thom Yorke. Al decennia geeft Russell leiding aan XL Recordings, een van de meest eigenzinnige doch succesvolle platenlabels ter wereld. Een ernstige ziekte zette de veertiger er echter toe terug te keren naar zijn roots: hij ging weer zelf muziek maken. Onder de toepasselijke naam Everything Is Recorded verzamelde Russell zijn muzikale vrienden en vormde hij in zijn studio een bijzonder veelzijdig en verrassend album. Onder de special guests zijn onder meer Brian Eno, Peter Gabriel en Damon Albarn, maar de show wordt gestolen door jonge, zwarte muzikanten van het XL-label die bingo spelen met Britse stadsmuziek. Op de achtergrond bewijst Russell terloops net zoveel muzikaal talent te hebben als de artiesten die hij normaal gesproken begeleidt.

Van liefhebber tot labelbaas
Het is de ochtend van 9 juni 2013 als Richard Russell wakker wordt in Londen en zijn ledematen niet meer kan bewegen. Hij wordt meteen opgenomen in het ziekenhuis en brengt bijna twee weken door op de intensive care. Dan blijkt waarom de lichtste aanrakingen zo verschrikkelijk veel pijn doen: Russell lijdt aan een zeldzame spierziekte, het Syndroom van Guillain-Barré. Tijdens het herstel, dat tergend langzaam verloopt, kijkt de Brit series met zijn vrouw Esta: zij vindt Breaking Bad saai, hij valt in slaap bij Game of Thrones. Gelukkig is het aan Russells bed een komen en gaan van bekenden. Adele huilt tranen met tuiten, maar verzekert haar vriend er daarna van dat alles goed komt. Damon Albarn brengt een stoofpot langs en Geoff Barrow van Portishead stuurt Russell een piano op zakformaat om ervoor te zorgen dat Russell iets te doen heeft.

Waarom al die bekende muzikanten gebruik maken van het bezoekuurtje van het universiteitsziekenhuis? Omdat Richard Russell sinds de jaren negentig een van de meest invloedrijke figuren in de Britse muziekwereld is. In 1989 richt Russell samen met Nick Halkes en Tim Palmer het onafhankelijke label XL Recordings op om dancemuziek uit te kunnen brengen. In zijn beginjaren brengt XL, in eerste instantie onderdeel van het commerciëlere Citybeat, onder meer Belgische techno en breakbeat hardcore uit. Het duurt daarentegen niet lang voor XL zelf doorbreekt naar de mainstream. Dat gebeurt met dank aan The Prodigy, dat in 1992 zijn debuutplaat Experience via het label uitbrengt. Het album weet het bijna tot de Britse top tien te schoppen en stijgt in Nederland tot de twintigste plaats op de hitlijsten.

Toch staat Richard Russell er een paar jaar later plotseling alleen voor. Tim Palmer verlaat de muziekwereld, terwijl Nick Halkes zijn geluk gaat beproeven bij Positiva, het dancelabel van major EMI. Het biedt Russell de gelegenheid de horizon van XL Recordings te verbreden. Het komt daarbij goed uit dat de Brit een rijke geschiedenis heeft om op terug te grijpen. Russell luistert al op een bijna rituele manier naar muziek sinds hij opgroeide in Edgware, een joodse wijk in Noord-Londen waar de metro nog nét komt. Hoewel zijn ouders dan nog hopen dat hun zoon ‘gewoon’ dokter of advocaat wordt, mag de jonge Richard wanneer hij maar wil naar harde muziek luisteren. Aan de ene kant van het huis loopt de snelweg, aan de andere kant woont de stokdove mevrouw Margolis. Zijn platen haalt Russell in het hippe Soho, bij het inmiddels gesloten Groove Records aan Greek Street. Russell begint rapvinyl uit New York te importeren, start zijn eigen piratenzender en presenteert onder de naam Housequake (naar het Prince-nummer) allerhande feesten en partijen. Uiteindelijk scoort hij in 1990 als lid van Kicks Like A Mule met The Bouncer zelfs een undergroundhit die uit zal groeien tot klassieker in het bloeiende Britse ravecircuit, dat jongeren in de tijd van Thatcher een uitlaatklep had gegeven in de vorm van zwarte house uit Detroit en Chicago.

Van plaatmagnaat tot producent
Niet veel later stopt Russell met muziek maken en richt hij zich volledig op het groeiende XL Recordings. Twee jaar na Experience brengt het label de tweede plaat van The Prodigy uit: Music For The Jilted Generation debuteert op nummer één in de Britse albumlijsten en vormt de definitieve doorbraak van zowel The Prodigy als de platenmaatschappij waarbij Liam Howlett & co. onder contract staan. Drie jaar later is het weer raak: The Fat Of The Land wordt het eerste elektronische album dat in de VS de eerste plaats verovert. Ook in Groot-Brittannië en vijfentwintig andere landen behaalt de derde van The Prodigy de hoogste positie. Russell is succesvol geworden op zijn eigen voorwaarden.

In de jaren die volgen brengt XL albums uit van The White Stripes, M.I.A. en The xx en schrijft het label zodoende meerdere Mercury Prizes en Grammy’s op zijn naam. Ook Vampire Weekend, Tyler, The Creator en Adele, die door Russell getekend werd toen ze nog maar een tiener was, danken hun doorbraak aan de maatschappij. De rode draad is hoe XL volledig vertrouwd op de instincten van die muzikanten en daarmee de perfecte thuisbasis vormt voor artiesten als Thom Yorke, Jai Paul en Frank Ocean, die aan niets meer waarde hechten dan hun creatieve vrijheid en daarbij niet altijd commercieel succes nastreven. Met een slimme constructie en visueel album Endless verlaat Ocean in 2016 nog zijn vorige label, Def Jam, om vervolgens zijn échte tweede album, Blonde, uit te brengen bij XL. Natuurlijk leggen zulke bezigheden – hoewel artistiek van intentie – Russell geen windeieren: de London Times schat in 2015 dat zijn aandelen in XL Recordings meer dan 100 miljoen pond waard zijn.

Het stelt XL Recordings in staat bijzondere releases uit te brengen, die door grotere platenmaatschappijen misschien niet rendabel genoeg geacht zouden worden. Bij de beste voorbeelden daarvan zit Russell zelf achter de knoppen. Vanaf 2010 is de platenbaas namelijk ook actief als producent en raakt hij betrokken bij het beladen afscheid van twee grootheden. Samen met Damon Albarn werkt Russell in 2011 en 2012 aan het laatste album van de Amerikaanse soullegende Bobby Womack, The Bravest Man In The Universe. Twee jaar later overlijdt Womack, een dag voordat Albarn de eerste headliner ooit van Down The Rabbit Hole is. In Beuningen bewijst de Blur-frontman zijn goede vriend, die ook meewerkte met Gorillaz, een ontroerende laatste eer. Van nóg grotere invloed op Richard Russell is zijn samenwerking met de onvolprezen Gil Scott-Heron. Met het door Russell geproduceerde I’m New Here brengt Scott-Heron in 2010 zijn eerste album in zestien jaar uit. Russell werkt ruim drie jaar aan het album en bedenkt uiteindelijk het idee om I’m New Here te laten remixen door de dan al op XL getekende Jamie xx. Een paar maanden nadat We’re New Here in 2011 verschijnt, overlijdt Scott-Heron in New York.

Van stermaker tot studiobaas
De samenwerking met zijn iconen wakkert Russels liefde voor muziek maken aan én doet hem beseffen waaraan de perfecte studio moet voldoen. Met het bouwen van zo’n studio heeft Russell al een beetje ervaring: samen met de jonge producer Rodaidh McDonald verbouwt hij in 2008 een deel van het XL-hoofdkwartier aan Ladbroke Grove tot een studio. De studio wordt speciaal voor The xx gebouwd, maar vormt ook nu nog het kloppende hart van XL. Immers, een label zonder studio is niet meer dan een marketingbedrijf, meent Russell. Als zijn gezondheid het in 2015 toestaat en de Brit nog steeds de nood voelt een nieuw album te maken, gaat de veertiger dan ook als eerst op zoek naar een geschikte studiolocatie. Hij vindt de perfecte plek op vijf minuten lopen van het XL-kantoor, in het West-Londense Copper House.

Vanaf dat moment houdt Russell elke vrijdag open avond. Iedereen die aan wil sluiten, is welkom. Al snel hangt de ‘woonkamer’ van het gebouw vol met zwart-witfoto’s van de gasten. Peter Gabriel, Mark Ronson en Kamasi Washington komen langs, net als Brian Eno en – daar is ‘ie weer – Damon Albarn, die allebei een studio op de hoek hebben. Alsof dat nog niet genoeg is leveren ook Arcade Fire en The Last Shadow Puppets-arrangeur Owen Pallet en Nick Cave-compagnon Warren Ellis een bijdrage. Net als Russell zelf – die wel beats maakt en allerlei instrumenten ter hand neemt – houden de grootheden zich echter gedeisd. Centraal staan jonge, zwarte muzikanten die in veel gevallen onder contract staan bij XL: de Mercury Prize-winnende Sampha en Syd van The Internet bijvoorbeeld, of de Frans-Cubaanse zusjes van Ibeyi. Ze krijgen bijval van rappers Giggs en Wiki, terwijl met jazztalent Nubya Garcia en de Nigeriaanse poëet Obongjayar nog twee talenten aansluiten. Ook opvallend is de aanwezigheid van Infinite Coles, zoon van Wu-Tang Clan-legende Ghostface Killah.

De enige voorwaarde die Russell stelt aan ieder samenzijn is simpel: everything is recorded, zoals drie zachte piepjes aan het begin van het eindresultaat bevestigen. Dat eindresultaat is een album, vanzelfsprekend uitgebracht via XL. Op dat album maken de muzikanten er – een beetje alsof ze hun slaapkamer aan het opruimen zijn – eerst een soort teringzooi van, om die vervolgens terug te brengen tot een even nostalgisch als moderne bingokaart van Britse stadsmuziek. Everything Is Recorded doet denken aan de soundsystemen van Soul II Soul, Massive Attack en Damon Albarns Gorillaz, al echoot tussen de regels door ook een verder verleden door.

Dat komt vooral door de samples waar Everything Is Recorded omheen is gebouwd. Sampha doet op Close But Not Quite bijna een duet met Curtis Mayfield, terwijl Giggs rapt op Wet Looking Road over een Keith Hudson-sample en Mountains Of Gold dankbaar gebruikt maakt van Grace Jones’ Iggy Pop-cover Nightclubbing. Tegen het eind van de plaat doet Ibeyi daarnaast een cover van Gil Scott-Herons Cane, een fraai eerbetoon waarin wederom de hand van Richard Russell te herkennen is. De belangrijkste sample van Everything Is Recorded is er een die meerdere malen terugkeert en toebehoort aan de Amerikaanse priester T.D. Jakes. “There are moments in our lives that we feel completely alone”, bezweert hij als alle beats even weg zijn geëbd. “We feel as though no one knows what we’re going through.” Dan zwelt de muziek weer aan, tot de opname oplost en Jakes de luisteraar op het hart drukt: “You’re not alone in the battle, you’re not alone in the struggle.”

Everything Is Recorded By Richard Russell is uit via XL Recordings.

Ondanks hardnekkige beweringen van critici (meestal op leeftijd) dat de popmuziek – in tegenstelling tot de industrie zelf – niet in beweging is en alle vernieuwende muziek al gemaakt is, gebeurt er nog meer dan genoeg interessants. Het beste en meest vernieuwende voorbeeld daarvan is misschien wel de beatscene van Los Angeles. Met Flying Lotus en Thundercat als vaandeldragers krijgt het bijzondere, op experimentele jazz geïnspireerde geluid uit Los Angeles steeds meer aandacht en klopt het hier en dan ook op de mainstreamdeur. Een dwarsdoorsnede van die scene en waarom de vloeibare freakelektronica die het voortbrengt eigenlijk best wel vernieuwend en interessant is.

Het verhaal begint in en daarom ook mét het astronomisch denkende hoofd van Steven Ellison, vooral opererend onder de artiestenaam Flying Lotus en sinds 2012 ook actief onder zijn rap alter ego Captain Murphy. Hij richt in 2008 in zijn geboortestad Los Angeles het Brainfeeder-label op: een droom die Ellison, familie van het bekende jazzechtpaar Alice en John Coltrane (Alice is zijn tante), als kind al had. In eerste instantie is het label zijn plan B voor als zijn carrière als muzikant en producer op niets zou uitdraaien, maar al snel besluit Ellison, samen met flatgenoot Adam Stover om de om zich heen kolkende groep met beatmakers door middel van het label te promoten. Want de muziekcultuur die aan het einde van de jaren 2000 in Los Angeles boven water begint te komen, is interessant.

 

Flying Lotus

 

De producers in en rond Los Angeles hebben namelijk al een klein decennium lak aan de regels van hun beroep. Ze zouden eigenlijk beats moeten maken voor lokale rappers om daar hun ding mee te doen, zoals we tenminste van producers gewend zijn, maar de producers die vanaf 2007/2008 bij Ellison aankloppen vinden dat niet boeiend. Ze zijn geen praters van de straat, maar dromers in hun eigen kelderstudio, of zoals Ellison het noemt: ‘the lab’.

Ellison (die we vanaf nu in dit artikel wat vaker Flying Lotus gaan noemen) besluit om juist die hyperexperimentele artiesten, de dromende laboranten dus, die andere labels links laten liggen, op het Brainfeeder-label uit te brengen. En zo geschiedde, zeggen ze dan. In verreweg het gros van de producties die het label uit brengt is het voor een rapper onmogelijk om zijn lyrics over de instrumentale tracks heen te leggen. Wat het precies moet voorstellen en binnen welk genre het past lijkt niet uit te maken (instrumentale hiphop, jazztronica?) Hoe meer ideeën binnen één track, hoe beter. Creativiteit lijkt het belangrijkste criterium en krijgt alle ruimte om te stromen. Je culturele achtergrond of huidskleur doen er ook niet echt toe, ‘witte’ en ‘zwarte’ muziek mag zonder schaamte gemixt worden en daarmee hebben we de grondfilosofie van de flexibele Los Angeles-scene te pakken.

De eerste golf
Met behulp van de plaatselijke nachtclub Low End Theory (niet te verwarren met de door jazz geïnspireerde hiphopklassieker van A Tribe Called Quest, of juist wel?) bloeit de scene verder op en verwerft deze langzamerhand meer bekendheid. De dromers krijgen de kans om in Low End Theory hun muziek te draaien en na een aantal jaren (en al een aantal goed eerste releases verder), volgt in 2010 de doorbraak. A Sufi and A Killer komt uit, het debuut van Brainfeeder-product Gonjasufi. Het komt niet op het label zelf uit, maar Flying Lotus heeft het album samen met The Gaslamp Killer, ook een Brainfeeder-protegé, geproduceerd en vangt precies het wispelturige, out there-geluid van de scene.

 

 

Het album is een chaotische, trippy, willekeurig lijkende brij van funk, punk, soul, country, Arabische chants en nog wat invloeden meer, met de wat haperende, rasperige zang van de excentrieke Gonjasufi (echte naam Sumach Ecks) erover heen. Later dat jaar wordt ook Flying Lotus’ eigen album Cosmogramma (zijn derde dan al) opgepikt en hoewel zijn tweede album in Los Angeles lokaal al rimpels veroorzaakte, zorgt Cosmogramma samen met het debuut van Gonjasufi voor de eerste internationale aandachtsgolf voor de scene.
Het unieke aan vooral Cosmogramma is dat de geluiden die op de plaat te horen zijn tot stand zijn gekomen met de computer, maar het geheel desondanks heel organisch en natuurlijk klinkt. Dit komt omdat de instrumenten die je hoort (van viool, tot basgitaar, tot saxofoon, tot harp) ook écht gespeeld zijn en niet uit de computer komen. Ellison heeft de partijen vervolgens bewerkt in zijn laboratorium en het resultaat klinkt, met bijna tot geen en nauwelijks verstaanbare zang, in één woord: kosmisch.
Door deze benadering en al haar vermenging van geluiden klinkt Cosmogramma nergens als een verzameling instrumentale hiphopbeats zonder rapper, maar meer als composities, geheel vrij van genre en norm. Elektronische jazz wordt het album her en der genoemd en Ellison, een fervent wietroker en drager van zonnebrillen op zijn grote donkere hoofd, een moderne jazzcat.

De tweede golf
In de jaren die volgen komen er steeds meer artiesten op met dezelfde muzikale filosofie. Bassist Thundercat komt voort uit Ellison’s eigen kliek en is sinds Cosmogramma, waar hij de basgitaar op bespeelt, onderdeel van de liveband van Flying Lotus. Dat overigens, alsof een liveband voor een elektronica-act al niet bijzonder genoeg is, INFINITY of ∞ heet. Je zou er bijna een Sun Ra-gevoel van krijgen.

 

Thundercat

 

Maar goed, Thundercat brengt sinds 2011 zijn soloalbums uit met groeiende positieve kritieken (zijn laatste album Drunk bracht hij drie weken geleden uit) en ook jazzsaxofonist Kamasi Washington timmert aan de weg. Hij besluit om in 2015 voor zijn debuutalbum een band van tien muzikanten om zich heen te verzamelen, en de hulp van een 32-man tellend orkest en een twintig koppig koor in te roepen. Het album krijgt The Epic als titel, bevat eigenlijk bijna geen elektronica en wordt wereldwijd bejubeld: de mogelijkheden lijken voor Brainfeeder écht eindeloos.
Het is dan ook bijna geen verrassing meer dat Washington met zijn tenorsax datzelfde jaar te horen is op To Pimp A Butterfly, het erg succesvolle album van Kendrick Lamar, waarop ook Thundercat, als basisgitarist en soulvolzanger, verschijnt, en Flying Lotus vermeldt is als producer. To Pimp Butterfly is dan trouwens weer die plaat waar David Bowie zijn inspiratie vandaan haalde voor zijn muzikale afscheid Blackstar.

Het blijft vloeien
En daarmee is de droom van de Los Angeles-beatscene met Flying Lotus voorop (die beweert dat zijn composities soms letterlijk uit zijn dromen ontspringen), steeds meer werkelijkheid aan het worden, en blijft er kruisbestuiving plaatsvinden. Zo bracht Steven Ellison begin dit jaar op het Sundance Festival ineens de offbeat horrorfilm Kuso uit, met hemzelf als regisseur en funkgrootmeester George Clinton als acteur.

Kamasi Washington

Het antwoord op het gesuggereerde einde van het bandtijdperk met charismatische frontman (van The Beatles tot Nirvana), en het toekomstige antwoord op de door grijze heren voorspelde dood van het tijdperk van de popicoon (van MJ tot Beyoncé), is daarom misschien wel een terugkeer naar de componist als spil van de muziek, zoals Mozart, Beethoven en al die andere geniale bepruikte figuren dat ook ooit waren. Geen saaie, stoffige componisten, maar Zappa-achtige nerds die in een kelder aan hun droomwereld knutselen, die goochelen met genres, instrumenten, effecten, kunstdisciplines en media.

De toekomst is natuurlijk veranderlijk en ondergetekende neigt soms tot overdrijven, maar toch: misschien dat Zodiac Shit, het vijfde nummer van Flying Lotus’ Cosmogramma, ooit wel zal worden gezien als het meesterwerk van zo’n postmoderne componist. En zo niet: dan is het idee van organisch vloeiende elektronische muziek in ieder geval wél blijvend.

 

Thundercat staat op vrijdag 7 april op Motel Mozaïque.