Tot voor kort hield Richard Russell zich vooral schuil op de achtergrond. Van achter de schermen vormde de Brit het brein achter gevierde albums van supersterren als Adele, Frank Ocean en Thom Yorke. Al decennia geeft Russell leiding aan XL Recordings, een van de meest eigenzinnige doch succesvolle platenlabels ter wereld. Een ernstige ziekte zette de veertiger er echter toe terug te keren naar zijn roots: hij ging weer zelf muziek maken. Onder de toepasselijke naam Everything Is Recorded verzamelde Russell zijn muzikale vrienden en vormde hij in zijn studio een bijzonder veelzijdig en verrassend album. Onder de special guests zijn onder meer Brian Eno, Peter Gabriel en Damon Albarn, maar de show wordt gestolen door jonge, zwarte muzikanten van het XL-label die bingo spelen met Britse stadsmuziek. Op de achtergrond bewijst Russell terloops net zoveel muzikaal talent te hebben als de artiesten die hij normaal gesproken begeleidt.

Van liefhebber tot labelbaas
Het is de ochtend van 9 juni 2013 als Richard Russell wakker wordt in Londen en zijn ledematen niet meer kan bewegen. Hij wordt meteen opgenomen in het ziekenhuis en brengt bijna twee weken door op de intensive care. Dan blijkt waarom de lichtste aanrakingen zo verschrikkelijk veel pijn doen: Russell lijdt aan een zeldzame spierziekte, het Syndroom van Guillain-Barré. Tijdens het herstel, dat tergend langzaam verloopt, kijkt de Brit series met zijn vrouw Esta: zij vindt Breaking Bad saai, hij valt in slaap bij Game of Thrones. Gelukkig is het aan Russells bed een komen en gaan van bekenden. Adele huilt tranen met tuiten, maar verzekert haar vriend er daarna van dat alles goed komt. Damon Albarn brengt een stoofpot langs en Geoff Barrow van Portishead stuurt Russell een piano op zakformaat om ervoor te zorgen dat Russell iets te doen heeft.

Waarom al die bekende muzikanten gebruik maken van het bezoekuurtje van het universiteitsziekenhuis? Omdat Richard Russell sinds de jaren negentig een van de meest invloedrijke figuren in de Britse muziekwereld is. In 1989 richt Russell samen met Nick Halkes en Tim Palmer het onafhankelijke label XL Recordings op om dancemuziek uit te kunnen brengen. In zijn beginjaren brengt XL, in eerste instantie onderdeel van het commerciëlere Citybeat, onder meer Belgische techno en breakbeat hardcore uit. Het duurt daarentegen niet lang voor XL zelf doorbreekt naar de mainstream. Dat gebeurt met dank aan The Prodigy, dat in 1992 zijn debuutplaat Experience via het label uitbrengt. Het album weet het bijna tot de Britse top tien te schoppen en stijgt in Nederland tot de twintigste plaats op de hitlijsten.

Toch staat Richard Russell er een paar jaar later plotseling alleen voor. Tim Palmer verlaat de muziekwereld, terwijl Nick Halkes zijn geluk gaat beproeven bij Positiva, het dancelabel van major EMI. Het biedt Russell de gelegenheid de horizon van XL Recordings te verbreden. Het komt daarbij goed uit dat de Brit een rijke geschiedenis heeft om op terug te grijpen. Russell luistert al op een bijna rituele manier naar muziek sinds hij opgroeide in Edgware, een joodse wijk in Noord-Londen waar de metro nog nét komt. Hoewel zijn ouders dan nog hopen dat hun zoon ‘gewoon’ dokter of advocaat wordt, mag de jonge Richard wanneer hij maar wil naar harde muziek luisteren. Aan de ene kant van het huis loopt de snelweg, aan de andere kant woont de stokdove mevrouw Margolis. Zijn platen haalt Russell in het hippe Soho, bij het inmiddels gesloten Groove Records aan Greek Street. Russell begint rapvinyl uit New York te importeren, start zijn eigen piratenzender en presenteert onder de naam Housequake (naar het Prince-nummer) allerhande feesten en partijen. Uiteindelijk scoort hij in 1990 als lid van Kicks Like A Mule met The Bouncer zelfs een undergroundhit die uit zal groeien tot klassieker in het bloeiende Britse ravecircuit, dat jongeren in de tijd van Thatcher een uitlaatklep had gegeven in de vorm van zwarte house uit Detroit en Chicago.

Van plaatmagnaat tot producent
Niet veel later stopt Russell met muziek maken en richt hij zich volledig op het groeiende XL Recordings. Twee jaar na Experience brengt het label de tweede plaat van The Prodigy uit: Music For The Jilted Generation debuteert op nummer één in de Britse albumlijsten en vormt de definitieve doorbraak van zowel The Prodigy als de platenmaatschappij waarbij Liam Howlett & co. onder contract staan. Drie jaar later is het weer raak: The Fat Of The Land wordt het eerste elektronische album dat in de VS de eerste plaats verovert. Ook in Groot-Brittannië en vijfentwintig andere landen behaalt de derde van The Prodigy de hoogste positie. Russell is succesvol geworden op zijn eigen voorwaarden.

In de jaren die volgen brengt XL albums uit van The White Stripes, M.I.A. en The xx en schrijft het label zodoende meerdere Mercury Prizes en Grammy’s op zijn naam. Ook Vampire Weekend, Tyler, The Creator en Adele, die door Russell getekend werd toen ze nog maar een tiener was, danken hun doorbraak aan de maatschappij. De rode draad is hoe XL volledig vertrouwd op de instincten van die muzikanten en daarmee de perfecte thuisbasis vormt voor artiesten als Thom Yorke, Jai Paul en Frank Ocean, die aan niets meer waarde hechten dan hun creatieve vrijheid en daarbij niet altijd commercieel succes nastreven. Met een slimme constructie en visueel album Endless verlaat Ocean in 2016 nog zijn vorige label, Def Jam, om vervolgens zijn échte tweede album, Blonde, uit te brengen bij XL. Natuurlijk leggen zulke bezigheden – hoewel artistiek van intentie – Russell geen windeieren: de London Times schat in 2015 dat zijn aandelen in XL Recordings meer dan 100 miljoen pond waard zijn.

Het stelt XL Recordings in staat bijzondere releases uit te brengen, die door grotere platenmaatschappijen misschien niet rendabel genoeg geacht zouden worden. Bij de beste voorbeelden daarvan zit Russell zelf achter de knoppen. Vanaf 2010 is de platenbaas namelijk ook actief als producent en raakt hij betrokken bij het beladen afscheid van twee grootheden. Samen met Damon Albarn werkt Russell in 2011 en 2012 aan het laatste album van de Amerikaanse soullegende Bobby Womack, The Bravest Man In The Universe. Twee jaar later overlijdt Womack, een dag voordat Albarn de eerste headliner ooit van Down The Rabbit Hole is. In Beuningen bewijst de Blur-frontman zijn goede vriend, die ook meewerkte met Gorillaz, een ontroerende laatste eer. Van nóg grotere invloed op Richard Russell is zijn samenwerking met de onvolprezen Gil Scott-Heron. Met het door Russell geproduceerde I’m New Here brengt Scott-Heron in 2010 zijn eerste album in zestien jaar uit. Russell werkt ruim drie jaar aan het album en bedenkt uiteindelijk het idee om I’m New Here te laten remixen door de dan al op XL getekende Jamie xx. Een paar maanden nadat We’re New Here in 2011 verschijnt, overlijdt Scott-Heron in New York.

Van stermaker tot studiobaas
De samenwerking met zijn iconen wakkert Russels liefde voor muziek maken aan én doet hem beseffen waaraan de perfecte studio moet voldoen. Met het bouwen van zo’n studio heeft Russell al een beetje ervaring: samen met de jonge producer Rodaidh McDonald verbouwt hij in 2008 een deel van het XL-hoofdkwartier aan Ladbroke Grove tot een studio. De studio wordt speciaal voor The xx gebouwd, maar vormt ook nu nog het kloppende hart van XL. Immers, een label zonder studio is niet meer dan een marketingbedrijf, meent Russell. Als zijn gezondheid het in 2015 toestaat en de Brit nog steeds de nood voelt een nieuw album te maken, gaat de veertiger dan ook als eerst op zoek naar een geschikte studiolocatie. Hij vindt de perfecte plek op vijf minuten lopen van het XL-kantoor, in het West-Londense Copper House.

Vanaf dat moment houdt Russell elke vrijdag open avond. Iedereen die aan wil sluiten, is welkom. Al snel hangt de ‘woonkamer’ van het gebouw vol met zwart-witfoto’s van de gasten. Peter Gabriel, Mark Ronson en Kamasi Washington komen langs, net als Brian Eno en – daar is ‘ie weer – Damon Albarn, die allebei een studio op de hoek hebben. Alsof dat nog niet genoeg is leveren ook Arcade Fire en The Last Shadow Puppets-arrangeur Owen Pallet en Nick Cave-compagnon Warren Ellis een bijdrage. Net als Russell zelf – die wel beats maakt en allerlei instrumenten ter hand neemt – houden de grootheden zich echter gedeisd. Centraal staan jonge, zwarte muzikanten die in veel gevallen onder contract staan bij XL: de Mercury Prize-winnende Sampha en Syd van The Internet bijvoorbeeld, of de Frans-Cubaanse zusjes van Ibeyi. Ze krijgen bijval van rappers Giggs en Wiki, terwijl met jazztalent Nubya Garcia en de Nigeriaanse poëet Obongjayar nog twee talenten aansluiten. Ook opvallend is de aanwezigheid van Infinite Coles, zoon van Wu-Tang Clan-legende Ghostface Killah.

De enige voorwaarde die Russell stelt aan ieder samenzijn is simpel: everything is recorded, zoals drie zachte piepjes aan het begin van het eindresultaat bevestigen. Dat eindresultaat is een album, vanzelfsprekend uitgebracht via XL. Op dat album maken de muzikanten er – een beetje alsof ze hun slaapkamer aan het opruimen zijn – eerst een soort teringzooi van, om die vervolgens terug te brengen tot een even nostalgisch als moderne bingokaart van Britse stadsmuziek. Everything Is Recorded doet denken aan de soundsystemen van Soul II Soul, Massive Attack en Damon Albarns Gorillaz, al echoot tussen de regels door ook een verder verleden door.

Dat komt vooral door de samples waar Everything Is Recorded omheen is gebouwd. Sampha doet op Close But Not Quite bijna een duet met Curtis Mayfield, terwijl Giggs rapt op Wet Looking Road over een Keith Hudson-sample en Mountains Of Gold dankbaar gebruikt maakt van Grace Jones’ Iggy Pop-cover Nightclubbing. Tegen het eind van de plaat doet Ibeyi daarnaast een cover van Gil Scott-Herons Cane, een fraai eerbetoon waarin wederom de hand van Richard Russell te herkennen is. De belangrijkste sample van Everything Is Recorded is er een die meerdere malen terugkeert en toebehoort aan de Amerikaanse priester T.D. Jakes. “There are moments in our lives that we feel completely alone”, bezweert hij als alle beats even weg zijn geëbd. “We feel as though no one knows what we’re going through.” Dan zwelt de muziek weer aan, tot de opname oplost en Jakes de luisteraar op het hart drukt: “You’re not alone in the battle, you’re not alone in the struggle.”

Everything Is Recorded By Richard Russell is uit via XL Recordings.

Le Guess Who?
9 t/m 12 november

 

Het door Grouper gecureerde programma op Le Guess Who? volgende week tekent voor het voorlopige hoogtepunt in de herwaardering van ambient, die in 2017 gaande lijkt. Interessant, want er zijn maar weinig genres die zó hun stempel op de muziekhistorie hebben gedrukt en tegelijk zó verkeerd begrepen worden door het grote publiek. The Daily Indie dook er diep in.

Tekst Robin van Essel
Illustratie Mirjam Vesters

Negen minuten lang meanderen ze om elkaar, door synths vervormde natuurgeluiden en een diepe drone. Een vloeiende mix van mechanische planmatigheid en organische improvisatie, ware het een muzikale weergave van de interactie tussen de perfectionistische My Bloody Valentine-voorman en de vooral op gevoel musicerende opperpriester van de ambient in het maakproces van deze single. Ineens was ‘ie vorige week daar: Only Once Away My Son, de samenwerking tussen de muzikale grootheden Brian Eno en Kevin Shields, en de halve wereld verslikte zich even.

 

Het is 2017, en ambient lijkt definitief terug op de kaart van de popmuziek. Er kwamen prima gewaardeerde platen uit van oudgedienden als Brian Eno, GAS en William Basinski. Na een voorproefje op de festivals kondigde Nicholas Jaar vorige week op Twitter een ambientplaat aan. Le Guess Who? heeft dit jaar een door Liz Harris (Grouper) gecureerd programma met enkele van de bovengenoemde namen, naast optredens van onder meer Ben Frost en Visible Cloaks, dat ook een prima ontvangen debuut uitbracht.

De opleving is in werkelijkheid al even bezig. Niettemin opvallend, aangezien zelfs bij doorgewinterde muziekliefhebbers ambient met imagoproblemen kampt. Brian Eno zelf classificeerde in 1978 ambient als ‘as ignorable as interesting’. Dat is op zijn minst geen fundamentele aanjager om je eens goed in het genre te verdiepen. Daarom neemt The Daily Indie je in dit stuk mee op een reis door de tijd, hoe de grensverleggende en onconventionele benadering van Eno’s plaat Discreet Music de weg plaveide voor ambient en zo veel andere muziek, tot aan het Le Guess Who?-programma anno 2017.

 

Illustratie: Mirjam Vesters

 

I: Eno
Brian Peter George St John le Baptiste de la Salle Eno (Suffolk, 1948) is op zichzelf al een interessante casestudy. De zoon van drie generaties postbodes belandde met Bryan Ferry in de avantgardistische glamrockband Roxy Music, wiens enorme oeuvre uiteindelijk mede als inspiratie zou dienen voor de postpunk- en new wave-scenes. Tussen The Unforgettable Fire (1984) tot en met de reissue van die plaat in 2009 was Eno de producer van U2. Het opstartgeluid van Windows 95? Ook Eno. Oh, en tussendoor produceerde hij nog plaatjes voor David Bowie, Devo, Talking Heads en Coldplay.

Een opvallend cv, voor iemand die geen muziekopleiding genoot in de traditionele zin van het woord. Begin 1970 zat Eno op de Winchester School of Art, waar hij een college bijwoonde van Pete Townshend, de legendarische gitarist van The Who, die vertelde over productietechnieken met behulp van taperecorders. In zijn biografie On Some Faraway Beach noemt Eno dit als het moment waarop hij realiseerde dat hij geen muzikant hoefde te zijn om muziek te maken, en dat iets geen instrument hoeft te zijn om als zodanig gebruikt te worden.

En zo wordt het zaadje van de ambient geplant, alvorens het de jaren erna zou opbloeien: zoals niet zelden in zo’n geval via meerdere, puur willekeurige samenloopjes van omstandigheden.

In The Ambient Century van Mark Prendergast, het standaardwerk over ambient, vertelt Eno dat hij min of meer toevallig een fulltime muzikant werd: “As a result of going into a subway station and meeting Andy Mackay (saxofonist van Roxy Music, red.), I joined the band, and as a result of that, I have a career in music. If I’d walked ten yards further on the platform, or missed that train, or been in the next carriage, I probably would have been an art teacher now.”

 

In Roxy Music staat Eno aanvankelijk niet naast Bryan Ferry op het podium, maar zit hij achter de mixer, waar hij de input door synthesizers jaagt en zo direct verantwoordelijk is voor de revolutionaire, grensverleggende sound van de band. Maar ook als hij later wel in de spotlights staat – uitgedost in spacey glitterglamrockpakjes – is Eno meer geïnteresseerd in het experiment dan het succes en de rocksterrenlevensstijl. In 1973 besluit hij uit Roxy Music te stappen om zijn eigen muzikale pad te volgen.

Eno’s eerste soloplaten, de uit 1973 stammende R&B-plaat Here Come The Warm Jets, en de kitscherige artpop van Taking Tiger Mountain uit 1974, zijn geenszins flops: door zijn eerder in Roxy Music verworven faam, is hij inmiddels een gevestigde naam (of beter: cultheld) in de Britse muziekscene. Ondanks dat, of misschien wel daardoor, veroorlooft Eno zich te experimenteren. Hij is op zoek naar een sound die zijn honger naar onconventionele muziek kan stillen. De pas recent uitgevonden synthesizer is er ideaal voor: niet gehinderd door de historische muzikale bagage en conventies van meer traditionele instrumenten. De platen bevatten ook elektronische elementen, maar klinken nog op geen enkele manier zoals wat we als ambient zouden leren kennen.

De eerste aanwijzingen zijn de soundscapes die te horen zijn op het veel elektronischer ingegeven Another Green World. In 1972 ontwikkelen Eno en gitarist Robert Fripp van de band King Crimson een analoge tape delay, de ‘Frippertronics’ – een effect dat je nu nog steeds veel terugvindt op loop stations. Deze technologie zou bepalend worden voor de toekomstige sound van Eno en de koers richting ambient.

De term ‘ambient’ gebruikt Eno als eerst voor de plaat Discreet Music uit 1975, tevens de plaat die hij voor het eerst onder zijn volledige naam uitbrengt. En opnieuw is het een vrij willekeurige gebeurtenis die ervoor zorgt dat de geschiedenis op dit punt arriveert.

 

II: het ongeluk


Op een regenachtige avond begin 1975, loopt Eno door de Londense wijk Notting Hill richting huis. Hij komt net uit de studio van Island Records, waar hij een nieuwe track heeft opgenomen. Hij is tevreden, en tegelijk beseft hij dat hij dat wellicht de laatste tijd wel erg snel is. “If that song were the last thing I ever record, would I mind having that as my final piece of work?”, vraagt hij zich af, en een seconde later krijgt die vraag een profetische lading. Een taxi verliest op het gladde wegdek de macht over het stuur en rijdt Eno aan.

Zelden is dat ‘eureka’-moment, waarop het zaadje van het idee plotseling ontspruit tot iets concreets, zo aanwijsbaar. Het ongeluk veroordeelt Eno tot enkele maanden revalidatie in het ziekenhuis, waar hij aan bed is gekluisterd. Hij heeft een verbrijzeld been en een wond aan zijn hoofd, waarvan het litteken tot op de dag van vandaag op zijn kale schedel zichtbaar is. Maar het is deze immobiliteit die ervoor zorgt dat hij het eureka-moment van de ambient beleeft.

 

“A friend came see me. I was confined to bed and couldn’t move. As she left, she asked: ‘shall I put a record on?’ so she put a record on and left. The record was much too quiet, but I couldn’t reach to turn it up. And it was raining outside and it was a record eighteenth century harp music, I remember. And I lay there frustrated by this situation at first, but then I started listening to the rain, and these odd notes of the harp that were just loud enough to be heard above the rain. And this was a great musical experience for me. I suddenly thought of this idea of making music that didn’t impose itself on your space but created a sort of landscape that you could belong to. And I called it ambient.”

 

De A-kant van Discreet Music is de gelijknamige track van dertig minuten. Het is onconventionele, minimalistische muziek, zonder ritme en dynamiek, de melodie puur sturend op het oproepen van een sfeer. Het klinkt subtiel, abstract en uitgesponnen. Er is weinig opsmuk – op het eerste gehoor althans – maar eentonig is de muziek niet: de sfeer is opgewekt en melancholiek en dystopisch tegelijk.

 

Op de achterkant van de platenhoes staat een schematische weergave van de opstelling waarmee het geluid van Discreet Music werd gecreëerd. Verschillende melodieën uit een synthesizer DRS gaan door een grafische equalizer, die willekeurig veranderingen aanbrengt, dan door een echo unit, om vervolgens rond te gaan door de eerdergenoemde analoge Frippertronics tape delay.

 

Dat is voor velen productionele blabla, maar het punt is: de kille technologische weergave van deze opstelling staat in schril contrast met de klanken van Discreet Music. Eno gebruikt geluiden uit de natuur als inspiratie en de techniek van de studio als instrument. De naam ambient komt niet van het woord ‘ambiance’, maar van het Latijnse ‘ambire’, dat ‘rondgaan’ betekent – het kan zowel slaan op het rondzingende geluid dat wordt veroorzaakt door de analoge tape delay, als het gevoel dat de muziek de luisteraar omringt in het luchtledige. Het is precies wat Eno wil: muziek maken waarmee je je simpelweg kunt omringen, ware het een wandeling door de natuur.

 

III: uitgedaagde tradities
Het is de geboorte van ambient als genre, maar Eno is niet de eerste die muziek benadert met deze alternatieve methode en functie. De Franse cultcomponist Erik Satie (1866-1925) had ook weinig muzikale kennis en componeerde daarom zoals men huizen bouwt: door bestaande elementen op elkaar te stapelen, niet gehinderd door de muzikale wetten van melodie, ritme of harmonie. Satie noemde dit musique d’ameublement, muziek die net als meubels de kamer kan vullen zonder zich op te dringen.

Ook de Amerikaan avant-gardecomponist John Cage (1912-1992) maakte ambient avant la lettre. Hij haalde zijn inspiratie uit de klanken van de natuur en zijn beroemdste stuk, het uit 1952 afkomstige 4’33, is de ultieme ambient: ruim vierenhalve minuut stilte, waarbij tijdens uitvoeringen alleen onbedoelde, externe omgevingsgeluiden als ‘muziek’ functioneren.

 

Ook voor Discreet Music maakten artiesten als Wendy Carlos (componist van de soundtrack van A Clockwork Orange) en Tangerine Dream muziek die je ambient zou kunnen noemen. Maar het is Eno die met Discreet Music het uitdagen en verleggen van de traditionele functie van muziek gemeengoed maakt. Het album staat aan de basis van een muzikale stroming, die zowel qua genre-kenmerken als productietechnieken in de decennia erna als inspiratie zou dienen voor ontzettend veel muziek.

Eno zelf zou jaren later zeggen: “Ambient took off from there, but it became… Something I no longer recognize.” Na Discreet Music brengt Eno met tussenpozen zijn vierdelige Ambient Series uit, waarvan de eerste, Music For Airports, de bekendste is (en onlangs door Pitchfork werd verkozen tot beste ambientplaat aller tijden). Obscure Records, Eno’s label waarop Discreet Music verscheen, brengt tot het opdoeken in 1978 platen van verschillende ambientartiesten uit.

Maar voor de maestro zelf is het genre geen eindstation: daar is zijn experimenteerdrift en muzikale genialiteit te groot voor. Tussen de Ambient Series maakt Eno een rockopera en komt via Duitse krautrock terecht in Berlijn, waar hij opneemt met Bowie. Hij slaat een aanbod om bij XTC te komen af en vertrekt naar de punkscene van New York, waar hij muziek maakt met Talking Heads en de ‘no wave’-beweging start. In de jaren tachtig legt hij zich toe op het maken van wereldmuziek, met als hoogtepunt My Life In The Bush Of Ghosts met David Byrne (1981), een mengelmoes van punk, elektronische muziek en Afrikaanse ritmes.

 

IV: richting de mainstream
E.G. Records, het voormalige platenlabel van onder andere Roxy Music en King Crimson, is zich tegen die tijd enthousiast gaan toeleggen op het uitbrengen van ambient. Het genre doet het in de jaren tachtig goed bij de opkomende new age-generatie, die muziek steeds meer gaat gebruiken als middel van escapisme, waar ambient natuurlijk uitermate voor geschikt is. Zo komt het terecht in de housescene. Clubs in de jaren tachtig en negentig hadden vaak een chill out room, waar je de dansvloer even kon substitueren voor een bank, de xtc voor een joint en de house voor dromerige ambient.

Dit gegeven wordt, samen met een gelijke dosissen Pink Floyd-inspiratie en hallucinogene stimulanten, vervolgens mee teruggenomen naar de popscene. The KLF’s Chill Out (1990 – lees ook de feature die we onlangs over deze band maakten) en The Orb’s Adventures Beyond The Ultraworld (1991) houden het midden tussen house en progressieve rock, met vervreemdende klankentapijten van toespraken, natuur- en omgevingsgeluiden. Aphex Twins beroemde debuutalbum Selected Ambient Works 85–92 zette de toon voor de genres die we later zouden onder de noemer ‘intelligent dance music’ (of IDM) zouden gaan scharen.

 

Het veroorzaakt een enorme commerciële doorbraak voor ambient en aanverwante genres: de zomer van 1993 wordt ‘The Summer of Ambient’ gedoopt. Er worden al dan niet illegale ambient-raves georganiseerd, waar de beats grotendeels ontbreken en het doel is om te ‘dansen met je hoofd, niet je voeten’.

Er is een navenante toename van ambient-acts: Mixmaster Morris, Boards Of Canada, William Orbit, Biosphere, Global Communication, Tetsu Inoue, Future Sound Of Londen, Wolfgang Voigt en Autechre cultiveren het genre verder. Zo ontstaat verdere kruisbestuiving met de house- en technoscene, hiphop (triphop) en reggae (dub en tribal).

Maar zoals dat gaat, betekent de beweging richting de mainstream vaak ook de artistieke ondergang, zelfs voor een genre dat ooit onconventioneel was. Ondanks het uitblijven van echte commerciële successen, wordt ambient halverwege de jaren 90 volop omarmd door de massa. De intentioneel mechanische productiemethode die Brian Eno bedacht, zorgt er ook voor dat reproductie gemakkelijk is: de nieuwe ambientplaten rollen letterlijk massaal van de lopende band. De aanvankelijke functie van de muziekstijl wordt verkeerd geïnterpreteerd, en de nieuwe ambient is niet meer dan makkelijk te behappen muziek.

Met deze ontwikkelingen ontstaat ook het imagoprobleem waarmee we het genre vaak associëren: snel in elkaar geflanste achtergrondmuziek bij beelden van kabbelende beekjes en wuivende bomen.

 

V: 11 september 2001

 

Na de opkomst en neergang in de jaren negentig verdwijnt ambient weer grotendeels onder de radar. Het echte waarom is, zoals wel vaker, onduidelijk. Wellicht zorgt de doorgeslagen oppervlakkigheid van compilatiealbums zoals Café del Mar, die begin van het nieuwe millennium niet aan te slepen zijn, ervoor dat het publiek uitgekeken raakt op het genre. Of misschien is het de veranderende tijdgeest, waarin de ravecultuur, en dus ook de bijbehorende chill-out room, uit de gratie raken.

Hoe dan ook, uitsterven doet ambient niet: daarvoor staan de wortels inmiddels te stevig in de muzikale grond. Onder de oppervlakte broeit de invloed door in een smörgåsbord van intelligente dance en popmuziek, die muzikaal voortkomt uit het genre –  de eerdergenoemde ambient house, dub, tribal, triphop – of er in elk geval muzikale of productionele elementen van bevat – drone, indietronica, folktronica, postrock, progressieve en deep house, dreampop, minimal techno – en die op hun beurt hun invloed uitoefenen.

Zo staat op een zonnige ochtend in september 2001 een inwoner van Brooklyn, New York, vanaf zijn dakterras naar een rookpluim te staren, die opstijgt vanuit de skyline van Manhattan. Hij zoomt zijn camera in. Op de achtergrond draait muziek, van een bijzonder project dat hij die ochtend net heeft afgerond. Oude tapes met ambient die hij opnam in de jaren tachtig worden keer op keer afgespeeld en opgenomen, waarbij de analoge magnetische tape bij iedere afspeelbeurt verder desintegreert en de originele opname steeds meer wegvalt en gaat kraken. De geluiden reizen daarna door een serie equalizers, reverb units en tape delays vergelijkbaar met de eerder besproken opstelling van Eno.

 

Het levert vier platen van zeventig minuten op, waarin de luisteraar letterlijk naar het verval van een eens perfecte opname luistert. De platen worden een jaar later in een aantal fases uitgebracht onder de treffende naam The Disintegration Loops. Het artwork bestaat uit beelden die William Basinski, want zo heet de muzikant in kwestie, op die betreffende 11 september maakte van de zojuist ingestorte World Trade Center-torens. Die context geeft de letterlijke desintegratie die hoorbaar is in de muziek een wrange, onheilspellende tweede betekenis.

Wellicht is die dubbelzinnigheid ook de reden van het succes van The Disintegration Loops. Pitchfork beloont de platenreeks met een 9.4 en zette het op nummer drie in de eerder besproken lijst van vijftig beste ambientplaten aller tijden.

 

VI: reanimatie
We spoelen, for the sake of story, door naar september 2012. Het New Yorkse label Temporary Residence brengt ter ere van de opening van het September 11 Memorial én de tiende verjaardag van The Disintegration Loops de hele serie opnieuw uit. De special edition, in een tot tweeduizend exemplaren beperkte oplage vergezeld met een dvd met making-of en een 144 pagina’s tellend koffietafelboek met liner notes, is binnen een dag uitverkocht.

Het markeert, in retrospectief, de terugkeer van ambient op het bovengrondse toneel. Niet dat er verder niks gebeurde, dat eerste decennium van de eeuw. Basinski bracht na de originele The Disintegration Loops een tiental platen uit. Artiesten als James Blake, Grouper, Burial, Sunn O))), Forest Swords, Ben Frost, Mount Kimbie en Four Tet kwamen op in dat decennium. Misschien muzikaal niet altijd een volledige match, maar wel muziek die qua benadering op zijn minst geïnspireerd is door ambient.

‘Let’s all go to the chill out room: ambient music is back’, kopt The Guardian op 25 oktober 2013. Dat is het ook jaar waarin Boards Of Canada, Four Tet, Nils Frahm, Bonobo en Fuck Buttons ‘lastige’, maar toch goed ontvangen elektronische albums uitbrengen. En ook nieuwe artiesten omarmen een puurdere vorm van ambient weer. Ekin Fil is een producer uit Istanbul inmiddels platen met behoorlijk authentieke ambient uitbrengt. Herinner je je nog die vage dubbelplaat van Dirty Beaches: Drifters/Love Is The Devil, waarvan na een eerste helft protopunk een tweede helft pure ambient volgt? Het zou niet moeten kloppen, en toch klopte het.

Ergo, het genre lijkt terug in de gratie, maar waarom nu? Is het een reactie op de overvloed aan EDM die de elektronische scene teistert en krijgen we gewoon weer behoefte aan een verdiepende luisterervaring? Of gebeurt het in het kielzog van die andere revival van ruimtelijke, immersieve muziek die op hetzelfde moment gaande is, namelijk die van de psychedelische rock? Of zorgt het tijdperk van altijd aanwezige social media ervoor dat we gewoon weer behoefte hebben om af en toe te dansen met ons hoofd, in plaats van onze benen?

 

VII: chill is terug
Anno 2017: ‘Chill’ is, na de hiatus die begon met het uit de gratie raken van ambient eind jaren negentig, weer een volledig geaccepteerd onderdeel van de Nederlandse taal. Misschien niet toevallig.

Ook artiesten van weleer zijn terug: The Orb en The KLF treden weer op. De Duitse minimal techno-pionier Wolfgang Voigt haalde voor het eerst sinds 2000 zijn alter ego GAS weer van stal (voor het ontzettend goed ontvangen Narkopop). Brian Eno bracht Reflection uit en dus vorige week nog een samenwerking met Kevin Shields van My Bloody Valentine. William Basinski’s A Shadow In Time is indrukwekkend. En ook eerdergenoemde ‘afgeleiden’ als Mount Kimbie, Four Tet en Ben Frost mochten er een album in de holster bij kerven dit jaar.

 

Dat vertaalt zich, hoe dan ook, naar de festivalprogrammeringen. Niet in de laatste plaats die van Le Guess Who?, natuurlijk de plek waar je in Nederland moet zijn als het aankomt op muziek die zich niet aan de regeltjes houdt. Verschillende trefwoorden uit de management summary van de ambient zijn dan ook van toepassing op dat festival: experimenteel, immersief, abstract. Ambient heeft dan ook, eigenlijk tegen alle tot nu toe beschreven ups en downs in het genre in, al jaren een prominente plaats op Le Guess Who?

Juist dit levert niet altijd een standaard festivalervaring op, bewees ook het muzikaal verwante experiment 24 Hour Dronefest in 2014, dat werd bedacht in samenwerking met de New Yorkse venue Baselica Hudson en inmiddels op verschillende plaatsen navolging heeft gehad. Het omvat optredens van verschillende drone- en ambientartiesten (waaronder tijdens de eerste editie in Utrecht ook William Basinski) dat, inderdaad, 24 uur non-stop door dreunt.

Niet makkelijk te behappen, concludeerde 3voor12 destijds terecht, maar dat is eigenlijk paradoxaal voor een genre dat gemaakt is om net zo makkelijk te negeren als te beluisteren moet zijn. De uitdaging zit hem er dan ook in dat de festivalbeleving waar de bezoeker aan ‘gewend’ is, wordt uitgedaagd. Genres als ambient en het verwante drone leunen sterk op een immersieve ervaring, met de locatie, visuals en lichtshow als net zo’n belangrijk onderdeel daarvan als de muziek zelf. Dat maakt een festival als Le Guess Who?, dat sterk is in het uitdagen van zijn bezoekers, zowel qua muziek als de aandacht voor de omgeving waarin alles plaatsvindt, zo geschikt voor dit genre. Het gaat er niet om of je het snapt, het is bedoeld om in te verdrinken.

 

VIII: en nu?


Wellicht zorgt ook het steeds verder vervagen van de genregrenzen ervoor dat de invloed van ambient makkelijker in andere genres sijpelt. Dat wordt geïllustreerd door de notie dat we het genre vaker terugzagen in de door artiesten gecureerde programma’s op Le Guess Who?, afgelopen jaren. Zo nodigde Wilco vorig jaar ambientcomponist Fennesz uit, vonden we Tim Hecker (in 2012 ook al op het festival) terug in het programma van Savages en Julia Holter koos voor de in Berlijn gevestigde Amerikaanse producer Laurel Halo.

Andersom laat dit jaar Le Guess Who? voor het eerst een programma cureren door een ambientartiest: Liz Harris, sinds 2005 beter bekend als Grouper. Harris groeide op in een commune in de natuur van Noord-Californië, een ervaring die terugkomt in haar ruimtelijke, psychedelische composities. Naast haar stem en piano zijn omgevingsgeluid en de interactie van het publiek integrale onderdelen van de ervaring – op functioneel niveau vinken dat een hoop vakjes op onze ambientchecklist af.

De artiesten die Harrris voor haar programma uitnodigt, verkennen veelal de grenzen van de ambient en illustreren ook de vele gedaantes die het genre aan kan nemen. Naast – daar is ‘ie weer – William Basinski is er ook een optreden van GAS, die op het eerdergenoemde Narkopop een naadloos geheel smeedt van organische melodieën en mechanisch aandoende, nauwelijks hoorbare technobeats. Tiny Vipers en Marisa Anderson zoeken net als Grouper zelf naar een organische sound met meer traditionele instrumentatie. In het hoekje van ‘pure’ ambient leunt Ekin Fil richting het Midden-Oosten, terwijl Coby Sey juist de connectie maakt tussen ambient en de Londense grime- en ravescene.

 

 

Ook buiten Groupers programma is ambient dit jaar op Le Guess Who? goed vertegenwoordigd. Er zijn optredens van besproken acts als Ben Frost en Visible Cloaks en ook Dronefest is weer aanwezig, zij het dit keer ‘slechts’ twaalf uur, met onder meer de legendarische ambient-meets-minimalistische-lofi-componist (en Flying Nun-adept) Roy Montgomery.

Het punt is: na ruim veertig jaar cultivatie en ontwikkeling in alle uithoeken van het muzikale spectrum, is ambient breder en meer omvattender geworden dan simpelweg een genre. Het is een alternatieve benadering van muziek maken én luisteren, een mindset als je wil, een paradigma dat bestaande opvattingen over wat muziek is en waar dat voor dient, uitdaagt.

Het is geen wonder dat Brian Eno zelf zegt ambient vandaag de dag niet meer te herkennen. Wellicht zonder het zelf te beseffen, was dat namelijk precies wat hij schiep met zijn grensverleggende benadering: iets dat vele vormen aan kan nemen en evenzoveel doelen kan dienen. We kunnen alleen maar gissen hoe ver de grenzen verder op kunnen worden gerekt. Voor nu dansen we, met ons hoofd.

 


 

Op Le Guess Who? 2017 is Grouper (naast onder meer Perfume Genius en Shabazz Palaces) een van de artists in residence met een zelf samengesteld onderdeel van het programma. Grouper zelf speelt op donderdag 9 november, de rest van haar gecureerde programma vindt plaats op vrijdag 10 november, met: Brötzman/Leigh, Coby Sey, Ekin Fil, GAS, Keiji Heino, Marcia Bassett & Samara Lubelski duo, Marisa Anderson, Richard Youngs, Tiny Vipers, William Basinski en Roy Montgomery. Die laatste is ook op zondag te zien met een speciale droneset bij 12 Hour Drone. Ook cureert Grouper twee films. De eerste is Lighthouse, van de experimentele Amerikaanse regisseur Paul Clipson, die ook als visual artist samenwerkte met vele ambientartiesten. La Double Vie de Véronique van de Poolse regisseur Krzysztof Kieślowski draait om een dubbelgangersmotief tussen een Franse en Poolse vrouw. De films zijn te zien in LE:EN, de uit 1750 stammende meubelfabriek waar tegenwoordig een afdeling van de HKU is gevestigd.

WEBSITE LE GUESS WHO? | FACEBOOK-EVENT | TICKETS
*Tickets voor Le Guess Who €35 à €40 euro (dagkaart) en €130 euro (passe-partout).


 

Als je nog veel meer wilt weten over Le Guess Who?, check dan hieronder onze speciale talkshow met programmeur Bob van Heur (artistiek directeur LGW?), Peter Reen (oa. programmeur Welcome to The Village) en Kurt Overbergh (AB Brussel).

damaged bug john dwyer

 

 

Terwijl Thee Oh Sees ‘on a break’ is, timmert frontman John Dwyer rustig door aan een solo-project genaamd Damaged Bug. Zijn label Castle Face Records brengt de laatste tijd meer platen uit dan ooit, waaronder het debuut ‘Hubba Bubba’, dat 24 februari uitkomt. Een ouderwets futuristisch  klinkend project waarvan de single Eggs At Night al te horen is.

 

Hubba Bubba
Luisterend naar de muziek en kijkend naar de albumhoes (inclusief portret van Brian Eno) is het wel duidelijk dat de plaat een ‘ruimtelijk en kosmisch’ thema heeft. Het trippy Eggs At Night doet dat thema veel eer aan, inclusief een tweedehands synthesizer sound, Oost-Duits aanvoelende vocalen, een duistere sfeer en weinig gitaarspel. Want daar heeft John de laatste jaren wel genoeg tijd aan gespendeerd, zoveel mag duidelijk zijn met dit nummer.

 

Check hieronder de single Eggs At Night: