Enige verwondering viel ondergetekende ten deel bij het eerste aanschouwen van de platenhoes van Boy King. De fonts en kleuren doen namelijk denken aan een macho jaren 80 hairmetalband, met leden die met erect lid in de leren broeken op een berg dode draken staan. Of aan de mechanische spierballensynthesizers van een willekeurige act van het Ed Banger-label tien jaar geleden. In elk geval niet aan het vijfde wapenfeit van vier bleke jongens uit het Noord-Engelse Kendal.

Nu was het ter discussie stellen van machoïsme, genderrollen in het algemeen en de mannelijke in het bijzonder altijd al populaire thematiek bij Wild Beasts. Het feminine en de ingehouden seksualiteit op voorgaande platen als Present Tense en Smother golden als een protest tegen de geforceerde masculiniteit van de hooligans en arbeiders waar de bandleden tussen opgroeiden.Alleen een blik op de tracklist van Boy King verraadt al dat Wild Beasts deze thematiek op dit album heeft aangedikt: de eerste drie songs labelen Big Cat, Though Guy en Alpha Female. Ook verder zijn de verwijzingen naar seksualiteit en de rol die man en vrouw daarin spelen nooit ver.

 

 

Muzikaal is Boy King wat – bij gebrek aan een beter woord – lomper dan de uitgeklede sound van zijn voorgangers. Wel gebleven is de interne muzikale strijd tussen frontmannen Hayden Thorpe en Tom Fleming. De eerste helft van de plaat wordt gedomineerd door Thorpes hoge stem en de elektronische funkgrooves, met geslaagde songs als Though Guy en Celestial Creatures. Met Flemings bariton op 2BU, een song die overigens zo op Present Tense had kunnen staan, doet ook zijn intentie om een gore gitaarplaat te maken zijn intrede.Boy King is, voor Wild Beasts-begrippen, een plaat met destructieve, bijna apocalyptische spierballenmuziek. Een waarschuwing voor het gevaar dat schuilt in het gedrag van de macho die de band al zo vaak beschreef, de macho die zich alleen laat leiden door zijn driften, maar dan gestript van de subtiliteit en emotie die we op eerdere platen nog wel hoorden.Wild Beasts doet, wat dat betreft, zijn naam eindelijk eer aan. Geslaagd? Half. Boy King moet dreigend zijn, maar is vooral een beetje sleazy en viezig. That said, het is ook een extreem dansbare plaat in de beste Kavinsky-traditie (snap je de albumhoes nu?), van een band die zichzelf steeds opnieuw uit lijkt te vinden. En lekker viezig is niet smerig.

 

 

Na het overweldigende debuutalbum dat in 2008 uitkwam, werd er niet zoveel meer vernomen van het Nederlandse Bonne Aparte. Na een korte succesvolle periode met veel optredens werden de leden teruggevonden in vele andere bands, zoals Eklin, Herrek, Luik en Bebe Fang. Maar eerlijkheid gebied te zeggen dat geen van deze acts zo’n indruk wist te maken als de wervelwind die Bonne Aparte, vooral live, was.

De zes nummers tellende EP Scum Party gaat gelukkig verder waar het debuutalbum van Bonne Aparte ophield. Met ratelende, bijna militante drumroffels, agressief gespuwde vocalen en scherpe en hoge gitaarpartijen. Hoewel de nummers maximaal een minuut of twee duren, gaan ze voor maximale impact in een zo kort mogelijk tijdbestek. In de basis is het misschien het beste als noiserock te omschrijven, maar ook elementen van (post)punk en hardcore kun je onderscheiden in de compacte en dichtgesmeerde sound van het vijftal. Nog altijd is Bonne Aparte niet een band die je even rustig opzet om te genieten. Je moet er zelf ook vol voor gaan om het maximale uit deze korte EP te halen.

Maar als je dan eenmaal in de manische en onrustige mix de melodielijnen ontdekt en de structuren kan onderscheiden, ontvouwt zich een plaat die even prachtig als verontrustend en ontregeld klinkt. Hopelijk blijft het deze keer niet bij een jaartje en trekken ze deze lijn door, want Bonne Aparte bewijst nog steeds één van de spannendste harde bands van Nederland te zijn.

De Canadese band Weaves staat bekend om uitzonderlijk vreemde gitaar- en zanglijnen en weet keer op keer geweldig energieke liveshows neer te zetten. Zo ook op Best Kept Secret, waar de band op de dag van de release van deze debuut-elpee speelde. Resultaat: lovende recensies en een publiek dat razend enthousiast was. Nu is de vraag: hoe klinkt dat precies op plaat?

Het eerste wat opvalt is dat er elf songs op de plaat staan, waarvan er negen onder de vier minuten duren. Na met het vrolijke, maar saaie Tick geopend te hebben, is daar de track Birds & Bees, een langzame, maar geniaal opgebouwde track. Het nummer laat precies zien wat de band in zich heeft: gestoorde breaks, gitaarsolo’s en makkelijke teksten.

Na dit nummer zijn de hoogtepunten op de plaat nummers als Candy, Shithole, Coo Coo en One More, de één nog vervreemdender dan de ander. Weaves wisselt energie goed af met nummers met een lager temp, en laat zien niet bang te zijn zichzelf te zijn. Als je houdt van Pixies en Palehound en niet schrikt van muziek die honderd procent afwijkt van de mainstream, is de zelfgetitelde debuutplaat van Weaves zeker een aanrader.

 

Yung kennen we inmiddels allemaal van de meest legendarische TDI Video-sessie ooit, in het Geertruida-huis, waarvan wij nog steeds niet begrijpen hoe de buren niet zijn komen klagen. De vier Denen maken zeer relevante postpunky songs, die worden vergeleken met landgenoten Communions en Iceage. De band heeft een snoeiharde livereputatie, en een erg excentrieke sound.

Na even onder de radar te hebben geopereerd (de jongens hebben al een handvol EP’s op hun naam staan) werd EP These Thoughts Are Like Mandatory Chores uitgebracht op Fat Possum Records (o.a. Dinosaur JR. en Bass Drum of Death). De band met als frontman de pas 21-jarige Mikkel Holm Silkjær kreeg al snel de kans om op succesvol verlopen wereldtour te gaan. Ondanks de vele shows is er tijd gemaakt voor de studio en is daar het langverwachte debuutalbum: A Youthful Dream.

 

 

De plaat begint met een kleine handvol tracks die vol zitten met dissonante, catchy gitaarhooks. De duistere toon is meteen gezet. De stem van Silkjaer is urgent: alsof elk woord dat hij zingt er écht uit moet. Dat maakt A Youthful Dream al vanaf het eerste nummer sterk. Ondanks de obscuriteit van de plaat zijn de nummers stuk voor stuk toegankelijk op hun eigen manier. Het nummer Morning View bijvoorbeeld klinkt gevoeliger, in tegenstelling tot de tracks die eraan vooraf gaan. Het misstaat de band zeker niet.

Hier en daar komen wat invloeden voorbij die meer doen denken aan de boosheid van Protomartyr, maar zelfs voor dreampopliefhebbers is A Youthful Dream een aanrader, bijvoorbeeld de meer track Pills. ‘Just take those pills and then you’ll think straight again’, zingt Silkjaer met een nonchalante stem, bijgestaan door poppy achtergrondkoortjes. Ondanks de vele genres die de band bij elkaar pakt en de inspiratie die de band overduidelijk elders haalt, blijft Yung erg authentiek. A Youthful Dream is een album dat je absoluut niet mag missen.

WINACTIE!

Yung live zien? Vrijdag 17 juni speelt de band een show samen met Audacity in Oedipus Brewery. We mogen 2 x 2 kaarten weggeven voor deze show! Hebben? Mail robin@thedailyindie.nl wie je mee wil nemen en waarom en wie weet ben je erbij aanstaande vrijdag!

 

Terwijl wij onder het genot van een ventilator en koude biertjes de nieuwe editie van the Daily Indie zitten te lezen op een zonovergoten balkonnetje, missen we eigenlijk muziek die perfect aansluit bij het zomerse weer. Laat daar nou net nieuwe werk zijn van Santa Fé, afkomstig uit muziekfabriek Groningen.

Vorig jaar maakte de band nog indruk met de EP Maneki Neko, die volstond met catchy muzieklijntjes en mistroostige teksten en wij nog een zeer lovende recensie over schreven.

En nu de nieuwe EP: Get Well Soon heet ‘ie, en is wederom uitgebracht op het welbekende Purple Noise Record Club. Uniek aan Santa Fé is en blijft dat de band een melancholieke sfeer mee kan geven aan zijn songs, die net zo goed in een zonnige strandtent gedraaid kunnen worden. De songs gaan wat meer de diepte in dan op de vorige EP’s, wat een prettige vooruitgang is. Get Well Soon is een dik kwartiertje met vijf heerlijke songs, die stuk voor stuk potentiële hitjes zijn. Aan te raden met een parasol, een koud biertje en een portie zwaarmoedigheid.

 

Ondergetekende schrijft deze recensie met de benen op het dashboard van een klassieke convertible. Een zonovergoten, subtropisch landschap flitst aan weerskanten voorbij. Of nee, de setting is een wildkampeerplaats in de bossen van Californië, bij zonsondergang. Ach, het zijn stuk voor stuk onwaarheden. Fantasieën die geruisloos het brein binnensluipen bij de eerste klanken van Whitneys langverwachte debuut Light Upon The Lake.

Aan het roer van Whitney staan twee kapiteins: Max Kakacek en Julien Ehrlich: twee meestercomponisten die hun kunst na Smith Westerns nu binnen een bloedeigen project praktiseren. Achter de kapiteins staat een vijftal matrozen dat de lieflijke vintagepop onder anderen van een koperen randje voorziet. Voor hen, de blazers, is Light Upon The Lake een triomf. Geen van de tien songs had zonder hen dezelfde fijnproeversnostalgie gehad. Het instrumentale, jazzy huzarenstukje Red Moon leunt zelfs volledig op de trompettist van dienst.

Bekijk hier de te gekke TDI Video-sessie die we in samenwerking met Subbacultcha! deden met Whitney:

 

Mede dankzij het blazersensemble heeft Whitney zijn zomerse, zorgeloze en sporadisch sentimentele sound, maar ook de slidegitaar en de songteksten doen hun werk goed, soms iets te goed. ‘I wanna take you out / I wanna drive around with you with the windows down’, zingt Ehrlich op No Matter Where We Go, gepaard met een southern rockgitaartje en gevolgd door de zoveelste ‘nanana’ van het album. Op een dergelijk moment buigt de – overigens veel te korte – langspeler zich zeer voorzichtig richting een pastiche.Dit is geen plaat voor de nuchtere doeners. Het album luistert als een esthetische coming-of-age-roman zoals dromerige teens en tweens ze graag in de trein lezen en dat is een compliment. Vol rake (doch zachte) klappen zoals single No Woman staat Light Upon The Lake niet; vol mooie, romantische, meeslepende en vooral zonovergoten liedjes wel. En daarmee is het voldoende voer voor vele vakantietripjes in de aankomende zomermaanden.

 

Eurosonic, SXSW, The Great Escape en de prestigieuze Electric Ballroom in Londen behoren inmiddels tot het verleden voor Annelotte de Graaf. Lovende woorden werden reeds geschreven door KEXP, Q, NME en zelfs The Times en hoewel haar eerste EP nog geen acht maanden geleden verscheen, kunnen wij wel zeggen dat de debuutplaat van onze eigen Amber Arcades éíndelijk uit is.

Fading Lines heet die plaat en die naam is onbedoeld een metafoor voor de gerieflijkheid waarmee Amber Arcades dartelt tussen stijlen. Dreampop, kraut, folk en surf worden één geheel en het fundament waar de virtuoze Utrechtse muzikante samen met Beach Fossils-producer Ben Greenberg een reeks ijzersterke alsook lieflijke liedjes op heeft gebouwd. Regelmatig zingt De Graaf een diepe, zwoele zucht op bijvoorbeeld het broeierige Perpetuum Mobile, maar even vaak is ze (en daarmee ook haar begeleidingsband) op het scherpst van de snede, zoals op het hypnotiserend ritmische Turning Light.

Zeer bekwaam wordt hier een sfeer gecreëerd, al is Fading Lines veel meer dan alleen een sfeerplaat. Amber Arcades weet zijn songs vanaf het prille begin en in een ogenschijnlijk vloeiende beweging te kneden tot retropop-perfection met voor elke song een uniek karakter, hoewel ze altijd passen in die ene betoverende droom die Fading Lines heet.

 

Zijn ode aan The Cars ontaardde voor Will Toledo in een kleine catastrofe. Zijn idolen bleken het niet goed te vinden dat hij tekstuele en muzikale verwijzingen naar The Cars maakte in het nummer Just What I Wanted/ Not Just What I Needed. Zodoende werd Toledo gedwongen alle fysieke kopieën van Teens Of Denial op het laatste moment terug te roepen en te vernietigen. Enkele weken resteerden nog voor de release en Car Seat Headrest kon weer aan de slag om een waardige, nieuwe track op te nemen.

Toch is de copyrightkwestie niet meer dan een lichte smet op een album dat voor de indierocker uit Virginia een nieuw hoofdstuk inluidt: dat van de hifi. Na een dozijn platen te hebben opgenomen in schuurtjes en slaapkamers, dook Toledo voor zijn eerste plaat bij Matador Records zowaar in een échte studio. En dat merk je.Teens Of Denial is kraakhelder, dynamisch en complex; een studioplaat pur sang en een hele briljante zelfs. Het doffe geluid dat eerdere albums van Toledo nog wel eens kon vertroebelen is vrijwel volledig verdwenen. Hierdoor komen de creaties van meestercomponist Toledo beter dan ooit uit de verf. Het summum hiervan is het geslaagde epos der zelfreflectie The Ballad Of The Costa Concordia. Dit nummer begint akoestisch, bouwt vervolgens op met weemoedige blazers en tedere pianoklanken en eindigt in een overdonderend ensemble met een eindeloze hoeveelheid aan ritmes, timbres en prikkels.

 

 

De loepzuivere alt-rock à la R.E.M en Pixies wisselt Toledo regelmatig af met herinneringen aan zijn werkwijze van weleer. Een jaarsalaris lijkt hij te hebben uitgegeven aan legio nieuwe pedalen, een uitgebreidere drumkit, saxofoons en een cowbell. Toch lijkt de vertrouwde slaapkamermicrofoon zo te horen níét ingeruild. Lichte ruis bedwelmt nog steeds Toledo’s karakteristieke en levendige stemgeluid. Dit geeft het geheel zijn kenschetsende ambiance.

Car Seat Headrest zou verdrinken in zijn eigen elan zonder de levendige verhalen van zijn kapitein, maar gelukkig zijn die verhalen zelden ver verwijderd. Ze gaan over depressie, droefenis en isolatie; thema’s die voor de fans inmiddels welbekend zijn. Pijnlijke hartenkreten en grotendeels gemompelde zelfreflecties gaan gepaard met spitsvondige woordspelingen, zinsstructuren en referenties. Zo durft Toledo het aan om te midden van een existentiële overpeinzing het refrein uit Dido’s White Flag te citeren en zingt hij op Drunk Drivers/Killer Whales: ‘We are not a proud race / it’s not a race at all / I’m just trying to get home.’

Zeventig minuten vraagt Car Seat Headrest van de luisteraar en dat is lang. Een schatkist aan poëtische teksten en een arsenaal aan enerverende sounds houdt de aandacht echter voortdurend vast. Van overdaad is dankzij de bewonderenswaardige virtuositeit van Toledo geen moment sprake. Een moderne klassieker is geboren.

 

De band van het nostalgische echtpaar Lionel en Marie Limiñana, beiden in de veertig en afkomstig uit het uiterste zuiden van Frankrijk, klinkt op papier niet bijster spectaculair. Toch is het voor The Limiñanas al enkele jaren goed boeren in de underground. De überhippe vintage pop van het duo is alweer toe aan zijn vierde langspeler, getiteld Malamore.

Het album leent zijn naam van een Italiaanse arthousefilm uit de vroege jaren tachtig en dat is sprekend voor de sound op Malamore. Die klinkt namelijk filmischer dan ooit tevoren, is niet louter door de sixties geïnspireerd én kent een subtiele focus op buurland Italië, zoals voorganger Costa Blanca rondom, jawel, buurland Spanje was gecentreerd. Ennio Morricone-achtige instrumentalen zijn zodoende een prettige nieuwigheid te midden van de Gainsbourgesque yéyé-refreintjes.Merkwaardiger nog is de onmiskenbare gastrol van new wave-veteraan en Joy Division-bassist Peter Hook op het melancholische Garden Of Love. Op vele fronten is die track de vreemde eend in de bijt – new wave à la Joy Divison is allesbehalve het genre wat The Limiñanas gewoonlijk uitdragen – en tegelijkertijd is diezelfde vreemde eend kenschetsend voor de verandering die het duo op muzikaal gebied heeft doorgemaakt in twee albumloze jaren. Ook op Dahlia Rouge en de bijbehorende instrumental El Sordo klinkt weemoed en dromerigheid door. Zwaarder dan het fenomenale, aan progrock grenzende Zippo klonken de Fransen nooit eerder.

Peter Hook lijkt The Limiñanas met zijn bijdrage dichter naar een eigen sound te hebben gebracht. Het solide maar dromerige basgeluid dat zich pontificaal door Malamore heeft gewoven, is een meer dan aangename aanvulling op het avontuurlijke, psychedelische geluid dat de band met zijn reeds indrukwekkende repertoire heeft gevestigd. Ook het filmische, experimentele karakter doet het album goed en maakt, tot slot, benieuwd wat het resultaat zal worden als Marie en Lionel zich op een volgend album door buurland Duitsland laten inspireren.

 

 

Bij het verschijnen van Odd Blood in 2010 kreeg Yeasayer titels toebedeeld als ‘glossy MGMT’ of ‘stoner Empire of the Sun’. Maar met het in 2012 verschenen Fragant World sloeg de band compleet nieuwe, meer minimalistische weg in. Een dappere move, die jammer genoeg ook bar weinig succes bracht. Nu is daar Amen & Goodbye (een verkapte hint naar het einde van de band?) en Yeasayer zou Yeasayer niet zijn als ook dit album niet weer een compleet nieuw geluid kent. Werkt de formule der verandering dit keer wel?

Het antwoord: nee. Amen & Goodbye begint heel melancholisch, maar Yeasayer kennende is dat niet voor lang. En inderdaad. Bij I Am Chemistry wordt de adrenaline weer oud en vertrouwd door je aderen gestuwd. De band lijkt per songs meer toe te klimmen naar het O.N.E.-achtige opwinding en hitgevoeligheid. Maar dit punt wordt niet bereikt. Dead Sea Scrolls komt met zijn catchy hook dichtbij en Cold Night heeft potentie. Verder kent Amen & Goodbye vooral veel instrumentale, psychedelische, Oosters klinkende, ronduit bizarre nummers, die het beste beschreven kunnen worden als aliens die proberen te communiceren. Dit kan een werkende combinatie zijn, helaas werkt het dit keer niet voor Yeasayer.

Het is een flinke tocht naar het einde van het album, met veel obstakels, wat niet bepaald voor een gemakkelijk weg te luisteren plaatje zorgt. Yeasayer lijkt toch echt zijn touch verloren te zijn. Een album dat het misschien over twee jaar beter zou doen, als wij nog een beetje op de vooruitstrevende blik van de bandleden mogen vertrouwen. Maar voorlopig verheugen wij ons nog het meeste op hitje O.N.E., als het aankomt op het optreden op Best Kept Secret in juni.

Drie jaar na hun laatste album presenteren de garagerock-sympathisanten van Audacity ons hun vierde plaat, Hyper Vessels. In januari lanceerde de band hiervan al de lawaaierige single Dirty Boy, die voor dit nieuwe album weer veel geweld voorspelde. 

Bij Audacity kennen ze geen subtiliteit; de band knalt met schijnbare haast en drukte de poppy, punky songs door de versterkers. Voorgangers van dit nieuwe album, zoals Power Drowning uit 2009 en Mellow Cruisers uit 2012, waren van hetzelfde kaliber: ruw, luid en vooral ontzettend goed. Op Butter Knife uit 2013 ging de band net iets subtieler te werk. De ruwe kantjes werden enigszins gepolijst, hoewel dat niets afdeed aan de onstuimige sound die Audacity zo typeert. Als je verwachtte dat de band met Hyper Vessels deze rustigere tendens door zou zetten, dan word je verrast. Met Ty Segall als producer van de nieuwe plaat, is afgeborstelde en veilige muziek wel het laatste wat je moet verwachten.

De passende opener van de plaat is Counting the Days, die klinkt als een melige rocksong die in beschonken toestand op een underground feestje werd bedacht. No More Mr. Nice Guy en Umbrellas passen ook binnen dit sfeertje, als schoolvoorbeelden van de garagerockende punkbeweging. Naast deze lossere songs, zijn de mannen van Audacity ook zeker niet vies van een vleugje melodie. Fire bijvoorbeeld blijft op dit vlak misschien wel het langst hangen van de gehele plaat. Kortom, Audacity is diverser en volwassener geworden. Daar heeft Ty Segall vast iets mee te maken.