Interview: de hoopvolle koortsdroom van Everything Everything
16 september 2017
Indiestadt Festival
20 t/m 23 september
De excentrieke Britse artpopformatie Everything Everything timmert al sinds 2007 aan de weg, maar na twee goed ontvangen platen kwam de echte doorbraak pas met album nummer drie Get To Heaven (2015). Een weergaloze plaat, waarop de band heftige thema’s als de opkomst van ISIS tot het Britse politieke klimaat samenvoegt met weergaloze catchy poprefreinen, met als gevolg een beangstigend relevant tijdsdocument. Iets meer dan twee jaar later is de opvolger alweer daar: A Fever Dream. Een minder manische plaat dan de voorganger, met wat meer ruimte voor kalmerende synthesizers en arrangementen, maar nog steeds bomvol catchy hooks. Wij spraken met bassist Jeremy Pritchard, over hoeveel druk er op de band stond om zo’n monumentale plaat te overtreffen.
De schaduw van de voorganger hangt in zekere mate wel over A Fever Dream, maar de goede ontvangst van dat album was ook een zege voor de band. Pritchard: “Juist omdat Get To Heaven zo goed is ontvangen kregen we een enorme boost in zelfvertrouwen. We realiseerden ons dat we bij het maken van dit album een stuk minder neurotisch konden zijn, wat een veel fijner opnameproces opleverde. We konden gewoon onszelf zijn, doen wat we wilden en daar zonder veel kleerscheuren mee weg komen.”
Dat heeft er ook voor gezorgd dat alle bandleden nu dichter tot elkaar gegroeid zijn, aldus Pritchard. “We hadden elkaar als band echt een beetje door de mangel gehaald tijdens het opnemen van Get To Heaven, dus we wilden er nu wat meer van kunnen genieten. We moesten elkaar meer leren vertrouwen en de boel wat meer de boel laten, daardoor was dit een veel makkelijkere plaat om te maken. Het is een fantastisch privilege dat we met elkaar muziek kunnen maken, maar soms moeten we daar wel even aan herinnerd worden. Bij de vorige plaat voelde dat niet altijd zo. Alles voelde toen als een gevecht, terwijl deze keer alles veel minder moeilijk was om door te komen.”
Onafhankelijke kijk
A Fever Dream is geproduceerd door James Ford, die eerder al werkte met artiesten als Arctic Monkeys, Foals en Depeche Mode. Hij hanteerde een meer hands-on manier van produceren dan producers met wie de band eerder werkte, wat ook een wereld van verschil maakte in het opnameproces. “James nam ook al deel aan discussies over het schrijven en produceren van de songs et cetera. Toen dat allemaal uit de weg was hadden we uiteindelijk een maand om alles op te nemen, terwijl we dat de vorige keer uiteindelijk in tien dagen hebben moeten doen, omdat we veel later waren begonnen. De producer van die plaat zat het grootste deel van de tijd in Los Angels, dus stonden we er grotendeels alleen voor. Zonder iemand met een meer onafhankelijkere kijk er op waren we een beetje verloren, dus het was erg fijn nu iemand te hebben die er meer bovenop zat.”
“Het schemergebied tussen elektronica en rock is waar we als band graag willen opereren”
Opvallend aan A Fever Dream is dat de band nog meer dan op eerdere platen een bonte variatie aan stijlen gebruikt. Zo is het titelnummer een heuse dancetrack, maar rockt de band op Ivory Tower, een aanklacht tegen anonieme internettrolls, harder dan ooit tevoren. “Het schemergebied tussen elektronica en rock is waar we als band graag willen opereren. James is heel erg goed in die twee stijlen samen laten gaan zonder dat je je daar echt bewust van bent, dat proberen wij ook altijd te doen.” Pritchard ziet ook geen reden om genres op een afgegrensde manier te benaderen. “We zijn al sinds onze tienerjaren fans van Warp Records, maar we kunnen ook erg genieten van vrij hevige gitaarrock. Waarom zou je dat dan niet met elkaar vermengen, waarom zou je geen gitaren in elektronische muziek kunnen gebruiken of andersom?”
Dubbele bodems
Een andere evolutie die de band door heeft gemaakt, zit hem in de teksten van frontman Jonathan Higgs. Die zitten vaak vol dubbele bodems en (literaire) referenties, zo is het tekstboekje van debuutplaat Man Alive is haast een boek op zich. Dat is op A Fever Dream minder geworden, sommige songs zij nog steeds vrij ondoordringbaar, maar zeker de singles zijn tekstueel een stuk toegankelijker. Dat was natuurlijk geen onbewuste keuze. “Singles zijn altijd leuk om te doen, omdat het ook een uitdaging is om al onze eigenaardigheden te verpakken in drie-en-een-halve minuut en een standaardstructuur. Dikwijls weten we bij het schrijven ook al lang welke nummers we als singles gaan gebruiken. Al houden we ons daarbij wel steeds minder aan de beperkingen van radio. We hebben veel te danken aan radio, maar playlists en streaming hebben toch een beetje een einde gemaakt aan de singlecultuur. We hadden het er vanmorgen nog over om misschien eens een plaat te maken zonder conservatieve singles, al vinden we het daarvoor misschien toch iets te leuk.”
“Op ons vorige album waren we harbringers of doom en alles wat we daar voorspelden is in feite nu allemaal werkelijkheid geworden”
Bij tijd en wijlen, zoals het eerdergenoemde Ivory Tower, of de twee vooruitgeschoven singles, klinkt de band nog net zo in your face en direct als op zijn voorganger. Toch grijpt A Fever Dream ook geregeld terug naar de meer gevoelige kant van de band. Een bewuste tegenreactie op Get To Heaven, aldus Pritchard. “Met die plaat wilden we een album wat net zo goed in een livesetting zou werken als op je koptelefoon. A Fever Dream is als reactie daarop weer wat meer een koptelefoonplaat geworden, die veel tederder en gevoeliger is. Dat heeft nummers als Good Shot, Good Soldier en Put Me Together opgeleverd, nummers waarop we ons vrij kwetsbaar opstellen. Die kwetsbaarheid ontbrak eigenlijk op de vorige plaat, dus daar zijn we nu heel bewust weer voor gegaan.”
Extreem politiek relevant
Een ander verschil met de voorganger is dat, hoewel de band op nummers als Run the Numbers en Night of the Long Knives zijn pijlen richt op thema’s als post truth-politiek en de (hernieuwde) opmars van neonazi-ideologieën, het volgens Pritchard nooit de bedoeling was om weer een extreem politiek relevant album te maken: “Op Get To Heaven raaskalden we over allerlei fenomenen en gebeurtenissen, deze keer kijken we naar de persoonlijke aspecten die daarbij komen kijken. We hadden geen zin om weer een geopinieerde stem in een oceaan van geopinieerde stemmen te zijn. Ik denk dat het best duidelijk is aan welke kant we op het politieke spectrum we staan, maar het is saai om daaruit dan een heel belerende plaat te maken. Daarom hebben we een stap achteruit gedaan en alles van links naar rechts geprobeerd te documenteren.”
Dat levert een vrij somber gestemde plaat op, maar Pritchard en zijn kompanen zien toch licht aan het einde van de tunnel. “Hoe heftig alles wat er voor komt ook is, met White Whale, de afsluiter van dit album, willen we de luisteraar enigszins geruststellen. Daarin zit de zin “never tell me that we can’t go further”, waarmee we willen zeggen: we kunnen beter dan dit. Dat maakt dit een hoopvoller album dan de voorganger. Daar waren we harbringers of doom en alles wat we daar voorspelden is in feite nu allemaal werkelijkheid geworden. Dus nu zeggen we, misschien hebben we het ergste achter de rug en kunnen we het met zijn allen een stuk beter gaan doen.”
Everything Everything speelt op vrijdag 22 september tijdens Indiestadt Festival.