Inside/Outside: Sparks – hoe twee broers al veertig jaar lang totaal absurde muziek maken
14 april 2017
In deze serie bespreekt redacteur Reint Boven een reeks bands die er in slaagden om, ondanks hun moeilijke verhouding met de muziekindustrie, er toch een carrière aan over te houden. De eerste in de serie: het fenomeen Sparks, een van de grappigste bands die de pophistorie heeft gekend, and still going strong na meer dan veertig jaar.
Stel je voor: op je televisiescherm springt een knappe man met een gigantische bos haar onbezorgd rond, terwijl hij op hyperactieve wijze met zijn iele falsetto tekstsalvo’s afvuurt, begeleid door over-the-top gitaarlijnen die zo uit een cartoonversie van Sergio Leone kunnen komen: ‘This town ain’t big enough for both of us / And–it–ain’t-me-that’s–gonna-leave.’ Naast hem zit een man achter een keyboard, een kruising tussen Charlie Chaplin en Adolf Hitler, paranoïde-verdenkend om zich heen te kijken.
De twee mannen zijn broers Russell (zanger) en Ron Mael (liedjeschrijver), samen het bloedend hart van de band Sparks. Samen met de rest van hun band playbacken ze This Town Ain’t Big Enough For Both Of Us, hun eerste hit. Het nummer veroorzaakt de doorbraak in Engeland waar ze op hoopten na twee eerdere platen. De Mael-broers beginnen in 1970 in Los Angeles een groep onder de naam Halfnelson, maar worden door elk platenlabel afgewezen totdat rockoutsider Todd Rundgren interesse toont. Op de plaat is een band te horen met een compleet doorgedraaid idee van wat rockmuziek kan zijn: driftige tempowisselingen, psychedelica, nog meer gefreak en een paar liedjes.
De opvolger, waarop de band ruimte vindt voor protopunk, vaudeville, chansons en een hyperactieve cover van Sound of Music-kraker Do-Re-Mi, is evenmin een groot succes. De band presenteert zich misschien als een rockband, maar hun instrumentatie en teksten zijn vooralsnog te raar om een groot publiek te bereiken.
Dit verandert allemaal in 1973. De Engelse hitlijsten zijn met de komst van de glamrocktrend (T. Rex, Roxy Music, David Bowie en Gary Glitter) omgetoverd in een parade van uitgebreide decors, glitterkostuums en bakken make-up. Sparks lijkt en klinkt niet zoals de Engelse glambands, maar is muzikaal en visueel net zo’n spektakel. Met Kimono My House, Propaganda en Indiscreet perfectioneert de band hun operatische adrenalinepop, die ze afwisselen met ballads, chansons, jazz, dixieland en alles wat ze verder in het popformat van drie minuten kunnen proppen. Tekstueel wordt de band steeds beter: Ron Mael weet op hilarische wijze de meest absurde kanten van te beschrijven zonder dat het plat of wijsneuzerig wordt.
Eind jaren zeventig lijkt Sparks de rockmuziek beu en ontslaan de broers de rest van de band. Veel enthousiaster zijn ze over Donna Summers I Feel Love, waarna ze contact opnemen met Giorgio Moroder, wiens productie de band een nieuwe impuls geeft. Met zijn tweëen pionieren de broers het archetype van het synthpopduo: een achter de synth, de ander een microfoon in zijn hand (denk Pet Shop Boys, Yazoo, Soft Cell, Erasure). De samenwerkingen met Moroder in 1979, No. 1 in Heaven en Terminal Jive, zorgen voor een paar Sparks-klassiekers en zijn een groot Europees succes. Maar de synth-periode van Sparks is net zo snel weer klaar als deze begon.
In de jaren 80 rekruteren de broers eindelijk weer nieuwe bandleden, en kijken ze met een schuin oog terug naar hun oude sound, om die up te daten met new wave-synths en wat lompere rockgitaren. De jaren tachtig is waarschijnlijk hun slechtste periode; de albums zijn niet slecht, maar de hoogtepunten zijn schaars en de productie laat te wensen over. Uitzonderingen zijn Angst In My Pants en Sparks In Outer Space.
Ironisch genoeg is het in deze periode dat Sparks eindelijk in Amerika wordt opgemerkt: de band mag regelmatig langskomen bij American Bandstand en maakt onvergetelijke televisie met hun SNL-performances van Mickey Mouse (met een monoloog over de relatie tussen mens en muis) en I Predict (‘They’re gonna cancel Saturday Night / So you better have now / I predict’).
Pas in het volgende decennium schiet Sparks weer raak en wordt daarbij in Engeland met open armen ontvangen. Voor Gratuitous Sax & Senseless Violins (1994) kijkt Russell Mael naar de gepolijste synthsymfoniën van Pet Shop Boys en de nieuwe house- en techno-rages. Hoogtepunten zijn singles When Do I Get To Sing My Way? en Now That I Own the BBC, over iemand die zich geen raad weet met zijn gloednieuwe aankoop van de Britse publieke omroep.
In 2000 komt 18e album Balls uit, met invloeden uit drum & bass en triphop. De echte comeback vindt echter plaats in 2008, met een moderne popplaat die staat als een huis. Lil’ Beethoven is een plaat die voornamelijk bestaat uit repetitieve structuren van strijkers, piano en koren. Ondanks de nog altijd vreemde teksten is dit de meest volwassen plaat die Sparks tot dan toe heeft gemaakt, en de groep is klaar voor het digitale tijdperk. De ambitieuze opvolgers Hello Young Lovers en Exotic Creatures from the Deep stellen niet teleur.
In 2008 doet Sparks iets unieks: een retrospectief, waarbij ze alle nummers van hun complete discografie spelen, verdeeld over 21 avonden in Londen. Onder andere om te laten zien dat er ondanks hun lange rockcarrière ‘de mentale capaciteiten nog intact zijn’, aldus Ron Mael. In 2015 brengt de band een album uit met artrockers Franz Ferdinand onder de nogal voor de hand liggende bandnaam FFS. Voor dit jaar staat een nieuwe plaat gepland: Hippopatomus komt uit op 8 september, gevolgd door onder andere een optreden in het Paard van Troje op 14 september.