Er is iets anders bij de Britse band Gengahr. Na een radiostilte van ruim twee jaar is de psychedelische indie-band harder en rauwer teruggekomen. De zaadjes voor een indrukwekkende carrière werden in 2015 in de indiewereld geplant, maar nu is het toch echt tijd om boven de grond uit te groeien. Het resultaat is een gevarieerd en afwijkend tweede album: Where Wildness Grows.

Nog steeds spelen de vrolijke indiepoppers met hun gebruikelijke instrumenten, maar hebben ze de fleurige effecten van debuutalbum A Dream Outside vervangen door de ruigere varianten op hun nieuwe plaat. Op deze wijze stappen de Britten af van hun speelse jeugdige sound en lijken ze klaar te zijn voor de stap naar volwassenheid. Zo heeft Felix Bush op enkele nummers zijn warme karakteristieke kopstem verruild voor een ijle en scherpe borststem.

Gelukkig heeft hij op het overgrote deel van de plaat de baard nog niet in de keel en zweven zijn quasi-melancholische teksten aangenaam over de muziek. Dit is echter niet de enige opvallende transitie vanuit het oude werk van Gengahr. De centrale rol van de basgitaar is compleet weggevallen. Waar op het eerdere werk van het Londonse kwartet de basgitaar met verrukkelijke rifjes de nummers vormde, is de rol van Hugh Schulte op Where Wildness Grows eerder ondersteunend. In tegenstelling tot zijn voorganger functioneert het nieuwe album, ondanks de stevige sound, hierdoor eerder als mellow achtergrondmuziek. Dat is de keerzijde van de volwassenere sound.

 

Speelsheid
De onlangs verschenen single Before Sunrise geniet nog wel van de dansbare basloopjes van Schulte en de volle falsetstem van Bush en opent daarmee de plaat sterk. De rest van de nummers bevatten pakkende rifjes, teksten en zelfs een samenwerking met zangeres Ellie Rowsell van Wolf Alice. Natuurlijk zitten er op vele plekken in het album nog Gengahr-achtige pareltjes verstopt, zoals het gitaarrifje in combinatie met de ritmesectie op de titeltrack, maar desondanks heeft de fijne DIY-feel van het eerste album plaats gemaakt voor een forsere productiesound. In alle opzichten is Gengahr volwassener geworden, maar is dat wat we verwachten van de Londenaren? Waar is de op Pokémon geïnspireerde speelsheid gebleven? Hopelijk is deze live meer terug te zien in Sugarfactory op 4 april.

Menig artiest lijkt jaren nodig hebben om tot wasdom te komen, om de perfecte sound te vinden of om hét album te maken. Zijn of haar hele carrière lijkt één grote zoektocht, een eindeloos proces van wikken en wegen – soms met succes, soms zonder. Nap Eyes uit Nova Scotia is niet zo’n band, of althans, zo lijkt het.

Debuutplaat Whine Of The Mystic leek hét album voor Nap Eyes; hun eigen sound, zo patsboem gevonden, tot de opvolger Thought Rock Fish Scale eveneens hét album bleek te zijn. Nu is er hét derde album, I’m Bad Now, en bewijst de band in grote lijnen geen lineair pad te volgen, maar met diezelfde formule steeds weer tot dezelfde graad van perfectie te komen.

Steeds weer diezelfde formule – het zou niet moeten werken, maar Nap Eyes bewijst het tegendeel, wederom. Het is de optelsom van het voelbare, smakelijke baswerk van Josh Salter, Brad Loughead’s verhalende gitaren, de klinkklare drums van Seamus Dalton en, in de voorhoede, de karakteristieke zang van Nigel Chapman – [insert Lou Reed-vergelijking] – die van mijlen af te herkennen is en waar enkel in minieme nuances aan geschaafd wordt.

 

Bored and lazy disappointment art
Nuance één: Nap Eyes klinkt in de productie een stukje meer out there. In navolging van Mixer en Star Gazer van het laatste album betekent dat een hoger hitgehalte, in hoeverre daar met de deadpan van Chapman sprake van kan zijn. Op z’n minst voldoet in ieder geval de openingstrack, leadsingle en onweerstaanbare meezinger Every Time The Feeling aan dat criterium, met Dull Me Line vlak daarachter.

 

“Bored and lazy disappointment art”, noemt Chapman zijn eigen werk in het refrein van laatstgenoemde track en daarmee dekt de zanger maar gedeeltelijk de lading. De teksten, geschreven in havenstad Halifax, tonen een man die, uitkijkend over de baai en naar de Atlantische Oceaan, teleurgesteld is in z’n bittere, slechte zelf. Hij rent in gedachten rondjes over een verlaten racebaan, ziet op de slottrack de vissersboten aan de horizon verschijnen en probeert wanhopig de puzzel in z’n kop op te lossen. Of Chapman nu wel of niet met een depressie worstelde, daar in Halifax, de teksten zijn melancholisch en dat is een nuance die I’m Bad Now definieert.

Twaalfhonderd kilometer verderop, in Montréal, was ondertussen de rest van de band genesteld, en met een dergelijke afstand tot de kust is die melancholie maar ten dele naar de muziek vertaald. Dieper of zelfs droef kan het, buiten die ‘hits’ om, zeker zijn, vooral in vergelijking met het volledig onbekommerde Thought Rock Fish Scale, maar in het oog springt nog altijd die zonovergoten nonchalance, die onweerstaanbare en prikkelende groove en al het andere dat Nap Eyes maakt. I’m Bad Now is niet beter of slechter dan zijn voorgangers. I’m Bad Now is wederom steengoed – op een íéts andere manier.

Is Suuns nog steeds dat coole, experimentele buitenbeentje van de scene of inmiddels gewoon een succesvolle indiegroep te noemenDe release van Felt – inmiddels alweer de vierde plaat – bleef enigszins onder de radar, maar de Canadezen sloten twee jaar geleden nog het Le Guess Who?-festival af in een flink gevulde Ronda. Diezelfde tweestrijd heeft betrekking op de toegankelijkheid van zijn sound. De composities van Suuns zijn nog altijd excentriek en ongemakkelijk, maar Jezus, wat kunnen deze jongens ook lekkere nummers maken.  

Dat laatste wordt weer meteen duidelijk op opener Look No Further. Glitchy, lofi-beats en een oosters gitaarriedeltje maken voor een dansbare start voor de komende 45 minuten. Een Suuns-opener is overigens nog nooit zo ‘luisterbaar’ geweest. Vergelijk het eens met het zenuwslopende Powers Of Ten op Images Du Futur of het vernietigende Fall van Hold/Still. Zanger Ben Shemie refereert in de tekst aan Elysische velden. Apart. Tenminste, voor een band die zich voornamelijk op de toekomst lijkt te focussen. Gelukkig is ‘tegendraads’ geen onbekend begrip bij deze heren.  

Op opvolger X-Alt gooit de band gelijk de boeg om en lanceert hij de luisteraar naar vertrouwd gebied. De pulserende beats, de tremologitaarlijnen en de kenmerkende, zeurderige zangstem van Shemie zorgen voor de onheilspellende krautrock die we van Suuns kennen. Dat valt overigens ook te zeggen over het album in zijn geheel, ook al hebben de mannen ditmaal de gordijnen vol opengegooid. De productie is meer verfijnd en minder schurend. De ruis is vervangen door een hoog samplegehalte. De grenzen zijn wederom uitgerekt. Maar ja, wat hadden we anders verwacht?  

Maar wil dat dan zeggen dat deze plaat nul frictie kent? Nee, nummers als Daydream en Watch You, Watch Me doen de luisteraar nog steeds nagelbijten. Al dan niet omdat de vocoderzang in Watch You, Watch Me bij de eerste luisterbeurt enigszins onwennig is. Het nummer bouwt op naar een duizelingwekkend, hyperactief hoogtepunt die als een insectenplaag door je hoofd vliegt. Waarna de luisteraar even zijn oren kan rusten met Baseline, een nummer dat een haast klassieke krautrockformule volgt. Een heerlijke repetitie waaruit duidelijk wordt dat de band zich op deze plaat toch echt iets meer laat gaan. Handen van het stuur en genieten.  

Zoveel daglicht als op Make It Real heeft de band nog nooit toegelaten. De jazzy drums (FYI: de bandleden hebben bijna allemaal en jazzachtergrond) en harmonieuze synthpartijen laten Shemie’s nasale vocalen bijna lieflijk klinken. We kunnen zelfs voorzichtig spreken van een dromerige, feelgoodvibe. De band doet dat uiteraard zonder hun mysterieuze swagger te verliezen.  

Suuns omarmt het licht als nooit tevoren. Voorganger Hold/Still bevond zich nog in totale duisternis, maar op Felt halen de Canadezen langzaam hun kleurenpallet weer tevoorschijn. Voor de vierde keer weet de groep een balans te vinden tussen symmetrische schoonheid en onvoorspelbare rauwheid. Dat is ook terug te zien aan de albumcover: een esthetische voorstelling met een afschuwelijke kleur op de achtergrond. Suuns blijft voorlopig relevant.  

Het ene moment wil je het liefst je zwarte goth-outfit à la Siouxsie Sioux uit de kast trekken, het volgende moment denk je: ‘Nah, weet je, laat maar effe.’ Dat is wat er gebeurt met dank aan de titelloze debuutplaat van Moaning. De band is een ruwe diamant die nog flink geslepen moet worden, maar ook zeker al z’n sprankelende momenten kent. 

Best een tijdje heeft het geduurd voordat de band met deze plaat kwam. Het trio ontmoette elkaar namelijk al zo’n tien jaar geleden in de punkscene van thuisstad Los Angeles, maar het vormen van de band liet nog even op zich wachten, evenals een album. Nu is dat debuut er, en het is er een van moodswings. Aan de betere, positieve zijde: Moaning heeft een groot talent voor het precies vangen van dat typische dreigende postpunk-geluid. Don’t Go is een briljante opening, met snelle, stuwende drums en heerlijk duistere zang van Sean Solomon. Of Artificial, dat door overstuurd klinkende gitaren overduidelijk flirt met de goth-grootheden van Bauhaus.

 

Opvulgehalte
Zo zonde dat een aantal van de tracks ook een hoog opvulgehalte heeft. Te zeer nét niet. Neem Useless, dat eigenlijk nergens naartoe gaat en wat voortkabbelt door gitaren waar te veel reverb op zit en die de boel erg overstemmen. Het is al vaak geprobeerd, zo’n dwars geluid te creëren. Niks mis mee, maar doe het dan goed. Want anders wordt het nummer, ja sorry, ook gewoon wat useless. Of afsluiter Somewhere In There, waarin Solomons zang verdrinkt onder al het geluidsgeweld. Waarom nou toch?

Het zit er dus wel in, maar Moaning moet leren selecteren welke liedjes beter nog even in de kast kunnen blijven staan, en ook dat luid gitaargeweld niet altijd alles beter maakt. Soms heerst er een gebrek aan originele ideeën bij de band en dat is jammer, zeker als de plaat ook genoeg spannende postpunk-momenten heeft. Want die zijn er echt wel. Dus kom op Moaning, even terug naar start en nog een keer gooien met die dobbelsteen. Ik geloof in jullie.

Moaning is uit via Sub Pop Records. Op zondag 10 juni staat de band op Best Kept Secret.

Hoe vaak gebeurt het nou dat een artiest echt bij iedereen aan lijkt te slaan? Van die ene vriend die alleen obscure rap luistert tot je tante die altijd net te hard meezingt met ABBA en iedereen die daar tussenin zit. Superorganism: voor fans van alles met muzieknoten en een ritme. De succesvolle singles zorgen voor een hype-tsunami, de show op Eurosonic voor de doorbraak en naar het zelfgetitelde debuutalbum wordt lang uitgekeken. Kan het voldoen aan de torenhoge verwachtingen?

Superorganism is een 21e-eeuwse band pur sang. Ze zweeft in de internetwereld als My Little Pony’s over regenbogen. Muziek voor een aflevering van Black Mirror met een happy end. Dit futurisme hoor je zowel muzikaal als tekstueel. Nummers als Nai’s March en Relax zitten vol met gekke samples uit bijvoorbeeld videogames. Elon Musk zou dit album op de radio van de Tesla – die voor eeuwig in een baan om de zon reist – op een constante loop moeten afspelen. Aliens begrijpen het album misschien wel beter dan wij.

Alle samples zorgen overigens wel voor dat het album er niet eentje is om op de fiets te luisteren, constant heb je het gevoel wat te laten vallen, bijna aangereden te worden of achternagezeten te worden door Pac-Man. De lyrics in Relax zijn in scherp contrast met deze soms claustrofobisch makende sound: ‘So just relax, oh just relax / Turn on, tune in, drop out if you can / And just relax, oh just relax / We’re breathing in breathing out.’ Ook de band die zijn bestaan aan het internet dankt, heeft wel eens een pauze nodig van het soms intimiderende wereldwijde web, zo lees je in het interview dat we met ze deden.

 

The Prawn Song
Juist door absurdisme probeert Superorganism het bizarre van het alledaagse bloot te leggen. Dit komt vooral in The Prawn Song goed tot uiting, waar de 18-jarige Japanse Orono Noguchi zingt: ‘Have you ever woke up from a daydream / And realized that world’s gone crazy / You people are all the same going blah blah blah’, gevolgd door: ‘I’m happy just bein’ a prawn / I’m happy just bein’ a prawn, prawn, prawn, prawn / Have you ever seen a prawn cause a world war? / Have you ever kissed a prawn got a cold sore.’ Hoewel een zekere ook oranje (!) man in de Verenigde Staten niet veel slimmer is dan de gemiddelde garnaal en flink bijdraagt aan de gekkigheid van deze wereld, is dit niet waarop Noguchi doelt op het beste nummer van het album. Ook hier is het internet namelijk weer zowel de bad als de good guy. In de virtuele wereld word je namelijk constant geconfronteerd met alle ellende in de realiteit, maar kun je je tegelijkertijd ook volledig afsluiten en precies je gekke zelf zijn. En dan bijvoorbeeld met gelijkgestemden een wereldband als Superorganism vormen.

Het debuut van Superorganism is als Jelly Beans; eerst een beetje apart, maar na de eerste keer proeven ben je meteen verslaafd en kun je niet meer stoppen met eten/luisteren. Deze vergelijking zou ongetwijfeld ook kunnen opgaan voor bepaalde drugs, maar Superorganism is alleen maar suikerzoet, kent geen katers of teleurgestelde familieleden en vrienden. De band maakt raar zijn weer cool en zorgt ervoor dat iedereen wel in het ietwat gekke en hyperdiverse Superorganism wil horen. Noguchi zingt zelf in het nummer SPRORGNSM: ‘Everybody wants to be a Superorganism.’ Verander dat maar naar ‘Everybody wants to be in Superorganism.’


 

Saul Adamczewski is misschien wel een van de meest belangrijke gitaarsuperhelden van de 21e eeuw. Zijn nasty lines zijn de spin van Fat White Family, daar waar die smerige lyrics overheen gespit worden. Maar de Fat Whites, das war einmal. Adamczewski sloeg de handen ineen met Childhood-frontman Ben Romans-HopcraftInsecure Men is geboren. Op het titelloze debuut vind je liedjes over duffe Londense wijken, Cliff Richard en dat alles met een Hawaiiaanse vibe 

Het zou iets te maken kunnen hebben met Adamczewski’s onstuimige verleden. Na een hevige verslaving aan crack en heroïne, de vloer van een vriend als huis hebben en een bezoek aan rehab, zijn de liedjes die hun weg naar het Insecure Men debuut gevonden hebben juist vrij poppy, tropisch en dat alles met een 70’s feel. Alleen al lofi opener Subaru Nights, in New York opgenomen met Sean Lennon, waar dromerige synths en laid-back zang de overhand hebben. De Londenaar lijkt een draai van 180 graden te hebben gemaakt en de ellende achter zich te laten. 

Die retro pop en psychedelische tropische sound zit verweven in de hele plaat. Oud-klasgenoot Romans-Hopcraft lijkt ‘m goed te doen, zoals op het schuifelwaardige All Women Love Me, of I Don’t Wanna Dance (With My Baby) waarin de gitaren zelfs wat klinken als Bowie ten tijde van Hunky Dory. Maar Adamczweski zou Adamczweski niet zijn als-ie niet ook af en toe op het randje van rariteit zou balanceren, door te zingen over wijlen Whitney Houston (Whitney Houston & I) en Cliff Richard (Cliff Has Left The Building). Zelfs Gary Glitter komt langs op Mekong Glitter, de meest uptempo-track op de plaat, dat het verhaal van de ex-popster en crimineel vertelt vanuit zijn perspectief. In plaats van zulke gevoelige onderwerpen te schuwen, gaat de band er juist mee aan de haal. Dat is precies waarom de plaat blijft boeien.    

Regelmatig klinkt Insecure Men ook ongelooflijk Engels. Neem The Saddest Man In Penge, waarin Adamczewski zelf het lijdend voorwerp is. Zijn moeder woont er nog steeds en niet alleen is Penge een plek waar je vanzelf wel enigszins mistroostig van wordt, zo laat hij het op een fake happy-achtige wijze ook klinken. In amper twee minuten wordt er een beeld opgeroepen van doen alsof je leven best gezellig is, inclusief vrolijke blaasinstrumenten, maar ondertussen hang je de hele dag maar wat voor de tv en zitten er vlekken op de muur. Of Heathrow, waarin je het automatisme dat heerst op een vliegveld bijna voelt: inchecken, bliep, bagage, bliep, en maar wachten. Traag, als een lounge, maar wel op een goede manier. Welkom in de suburbs.  

Het geluid van Insecure Men kon bijna niet verder weg liggen dan de bands waar hun roots liggen. Het laat een persoonlijke ommekeer zien, het resultaat van je overlopende hoofd omtoveren tot een belangrijk muzikaal document. Ja, Adamczewski kan het nog steeds.  

 

Een van de meest opmerkelijke trends in het huidige muzikale landschap is die van muzikanten die maar aan hun eigen platen blijven sleutelen. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk Kanye West die twee jaar terug maar dingen bleef veranderen aan zijn The Life Of Pablo, maar het komt tegenwoordig sowieso steeds vaker voor. Ook Car Seat Headrest’s Will Toledo is die impuls niet vreemd. De nervous young man die negen Bandcamp-platen opnam op de achterbank van de auto van zijn ouders en in 2016 de indiewereld in vuur en vlam zette met zijn labeldebuut Teens of Denial was naar eigen zeggen nooit helemaal tevreden met de sound van die eerste platen.  

Daarom is daar nu een helemaal opnieuw opgenomen versie van zijn Bandcamp magnum opus Twin Fantasy, waarop die plaat voor het eerst klinkt zoals Toledo dat graag wilde. Hoe klinkt dat dan? Om te beginnen natuurlijk een stuk minder lo-fi dan het origineel. Zo zijn Nervous Young Inhumans en Bodys getransformeerd van rammelrock naar bona fide synth-anthems. Daarnaast zijn veel nummers langer geworden en heeft Toledo aardig wat teksten herschreven. Zo heeft het onder fans geliefde outro van Nervous Young Inhumans waarin de zanger de betekenis van het woord galvanized uitlegt plaats moeten maken voor een mantra-achtige overpeinzing van goed en kwaad.  

Die wijziging geeft wel goed aan dat deze heropname nog wat zwaarder op de hand ligt dan het origineel, en dat was al geen bijster luchtige plaat. Twin Fantasy is namelijk een semi-conceptplaat over Toledo’s tumultueuze relatie met een al-dan-niet fictionele jongen en barst als gevolg daarvan dus bijna uit zijn voegen van de teen angst. Door de heftige emoties in de nummers en de vrij monsterlijke speelduur van tien nummers in zeventig minuten – tien minuten langer dan het origineel – is het dus zeker geen makkelijke zit.  

 

Toch wordt het door de altijd mooie en scherpe manier waarop Toledo het centrale drama verwoordt – “I am inseparable from the impossible”  en de constant veranderende en tegendraadse songstructuren nooit té zwaar. Alleen het loodzware, zestien minuten-durende Famous Prophets (Stars) dreigt enigszins onder zijn eigen gewicht te bezwijken. Al bevat dat nummer nog steeds enkele van de meest emotioneel treffende momenten uit Toledo’s carrière. Vooral de haast eindeloos uitgesponnen opbouw naar de oorverdovende climax, met als sleutelzin een in fluisterzang gezongen “what happened to youuuuuu, is kippenvelopwekkend mooi.  

Het ándere superlange nummer, Beach Life-In-Death van dertien minuten, is vanwege de duidelijke driedelige structuur een stuk beter behapbaar. Alleen al in dit ene nummer zitten meer memorabele riffs, tempowisselingen en teksten dan de meeste artiesten in een heel album gepropt krijgen. Iets wat eigenlijk ook voor veel van de minder lange (maar vaak nog steeds behoorlijk lange) nummers geldt. Dat maakt Twin Fantasy een plaat die je eigenlijk alleen op waarde kunt schatten door hem in één keer te luisteren. Nummers vloeien in elkaar over, tekstfragmenten keren continu terug. Iets wat de plaat de eerste paar keren nogal overweldigend maakt, maar des te lonend als je er naar blijft terugkeren.  

Dat het ondanks de zwaarte van de thematiek en de complexiteit van de songs zelf toch nog steeds een leuke en bij vlagen uiterst ontroerende plaat is geworden is misschien wel het grootste mirakel wat Toledo tot nu toe heeft verricht. De eerdergenoemde songs Nervous Young Inhumans en Bodys zijn krakers van jewelste, dat zelfs terwijl die laatste over de vergankelijkheid van het menselijk lichaam gaat. Ook de statige opener Twin Fantasy (My Boy) en het Unforgiving Girl-achtige Cute Thing voelen eigenlijk nu al aan als indie rock-evergreens. Zo heeft Toledo met deze nieuwe Twin Fantasy dus een plaat afgeleverd die Teens of Denial op het eerste gehoor misschien niet overtreft, maar stiekem (nog) veel rijker is. Kijk er niet gek van op als deze plaat voor een hele zooi aan Spotify-kids net zo belangrijk zal blijken als hij dat is geweest voor een heleboel Bandcamp-kids.  

Op 28 mei speelt Car Seat Headrest in Paradiso!

In hun bio beschrijft The Go! Team zichzelf als een ‘school marching band gone rogue’. Een veel treffender beschrijving van het enthousiaste gezelschap uit het Engelse Brighton kun je niet krijgen. The Go! Team’s knip-en-plakpop is een vrolijke optocht: soul, hiphop, rock en cheerleaders vieren feest onder het confettistrooisel.

Eigenlijk is de band het project van songschrijver Ian Parton, die voor elke plaat ergens anders bandleden vandaan plukt. Op Semicircle duikt een Amerikaans jeugdkoor op en heeft Annelotte de Graaff van Amber Arcades een leuke gastrol in Plans Are Like a Dream U Organise. Prominenter aanwezig zijn zangeres Angela ‘Maki’ Won-Yin Mak en rapster van het eerste uur, Ninja. Die eerste versterkt het high school-sfeertje met haar kittige zang en de felle raps van de tweede bieden daar weer een heerlijk contrast bij.

Bovenal zijn het de liedjes die de show stelen. Met alle blazers en marcheermuziek is het stukje uitbundiger dan op de ook al uitstekende voorganger The Scene Between. In vrolijke liedjes als Mayday, Semicircle Song en The Answer’s No – Now What’s the Question buitelen de trompetten, cheerleader-chants en samples over je heen. Het knappe is dat het nergens gezocht voelt, maar dat al die afzonderlijke elementen bij elkaar komen in volstrekt logisch klinkende popliedjes.

Waar een vergelijkbare band als Superorganism de nadruk op het theater legt, draait het bij The Go! Team toch echt om de liedjes en die zijn onweerstaanbaar leuk. Terwijl het buiten nog vriest heeft The Go! Team alvast de zomerplaat van het jaar gemaakt.

Op het eerste gehoor was het even schrikken, die nieuwe Hookworms-single Negative Space die begin november de ether in werd geslingerd. De dreigende noiserock van voorgaande platen had plaatsgemaakt door een dansbare, naar psychedelische synthpop neigende sound, met als gevolg een dansvloer-anthem van bijna zeven minuten. Het nummer blijkt een paar maanden later dan ook een perfecte albumopener voor derde plaat Microshift te zijn.

Met zijn geweldige opbouw zet het nummer goed de toon voor de waanzinnige muzikale trip waarop de band je 45 minuten lang meeneemt. Mede door die geweldige plaatopener schiet Microshift echt als een gek uit de startblokken. Daarna volgt de wat puntigere tweede single Static Resistance, wat vervolgens prachtig overvloeit in het onbetwiste hoogtepunt van de plaat: Ullswater. Een nummer wat zich qua opbouw kan meten met het allerbeste werk van LCD Soundsystem en eentje waarop zanger MJ zich helemaal uit kan leven. Hij gaat moeiteloos van gekke gilletjes – vooral zijn uitroep van “How! You! Comfort! Me!” is uiterst meeschreeuwwaardig – naar loepzuivere, haast zalvende zang die op een heerlijke manier uitkomt in een sentimentele climax.

Die gevoelige lijn zet de band vervolgens voort op The Soft Season, een heuse verstilde ballad en tranentrekker van jewelste. Als dat vervolgens weer overgaat in het heerlijke dromerige intro van Opener en dát nummer na een paar minuten weer uitgroeit tot net zo’n ontzagwekkend synth-epos als Negative Space, lijkt Microshift eventjes al een gedoodverfde topfavoriet voor de jaarlijstjes. Het is in ieder geval lang geleden dat ik een plaat heb gehoord die zo sterk begon.

 

Uitgesponnen karakters
Helaas weet de band die sterke lijn net niet helemaal vast te houden. Each Time We Pass is het eerste nummer op de plaat dat zijn lengte niet helemaal kan waarborgen, daarvoor mist het een echt memorabele hook. Krautrock-uitstapje Boxing Day voelt dan juist weer wat afgeraffeld en houdt op net als het op gang lijkt te komen. Dieptepunt is het ambient-aandoende Reunions, wat vooral overkomt als vulling. Gelukkig is daar dan afsluiter Shortcomings. Alweer een heerlijk opgebouwd en uitgesponnen kraker, met een melodie die voortborduurt op het einde van Negative Space en zo de plaat op een gepaste wijze afsluit.

Zo is Microshift dus niet het absolute meesterwerk geworden wat er met een consistentere tweede helft misschien wel had ingezeten, bovenal is het een plaat die bij uitstek geschikt is om jezelf in te verliezen. Wie zichzelf iedere dag even drie kwartier lang laat onderdompelen in de zee die Microshift heet, zal elke luisterbeurt nieuwe details of favorieten kunnen ontdekken. Ook is het een plaat die definitief bewijst dat Hookworms een van de meest interessante (gitaar)bands is die momenteel rondloopt, en eentje waar we met een beetje geluk nog váák tegen gaan komen.

De nieuwe plaat Microshift van Hookworms is nu uit via Domino Records.

Het lijkt nog zo kort geleden dat Hockey Dad zijn eerste langspeler Boronia uitbracht. Het bracht ze een vlammend debuut en een tour langs menig podium in de VS en Europa. Na alle festivals, showcases en nieuwe singletjes is het alweer tijd voor de tweede plaat. Maar dan vragen we ons af: Is de nieuwe plaat net zo prettig als de vorige? 

Blend Inn heet het nieuwe wapenfeit van de Australische surfrockers. Vanaf de eerste single klinkt de band een stuk meer gepolijst én volwassen, een logische stap vanaf zijn vertrekpunt. Waar Boronia een baken was van vrolijke indie met een hoog beukgehalte is er op het nieuwe album een grootser geluid te horen. De nummers krijgen een diepere gelaagdheid, de band neemt meer de tijd voor opbouw. Zo is de bas prominenter aanwezig, en hebben ze gekozen voor minder hoge tempo’s. 

 

Dit alles is met name te zien in de singles die de band heeft uitgebracht. Dit zijn ook de hoogtepunten van het  album. Homely Feeling is zo’n plaat die veel zalen compleet zal slopen. Het nummer lijkt gemaakt te zijn voor moshpits. De spanning is te voelen in met name het agressieve gitaarspel, dat centraal staat in het hele nummer. Hier tegenover staat dan weer I Want To Be Everybody; een nummer met een vrolijke vibe dattóch dieper gaat dan de nummers van Boronia. De gitaar is dienend ingezet en er wordt zelfs, voor de opbouw, gebruik gemaakt van een solootje hier en daar. Zeer welkom. 

Kortom: Hockey Dad is er in geslaagd om een heerlijke tweede neer te zetten. Het album is net zo vlammend als de eerste, op het feit na dat de band nu veel meer hun geluid hebben kunnen polijsten en daarbij ook veel beter heeft nagedacht  over de compositie. We zullen ze vast meer gaan zien van de zomer! 

In maart 2017 dropte Nederlandse producer en dj Kai Hugo al het eerste deel van de Memories of Cindy serie onder zijn alias Palmbomen II, compleet met zelf geproduceerde bijbehorende surreële videoserie. De vierdelige reeks is nu compleet met een bijna negentig minuten beslaande lofrede aan een mysterieus meisje, waarvan we eerlijk gezegd niet zeker weten of ze ooit bestaan heeft en of dat überhaupt uitmaakt. Het is deze conceptuele diepte die de plaat zo meeslepend maakt. 

Het eerste waar Memories of Cindy aan doet denken is de meesterlijke serie van David Lynch, Twin Peaks: dromerig, verwarrend, vervreemdend, zoet, grappig en post-ironisch kitsch. Oh ja, en het draait om een overleden meisje dat ogenschijnlijk alles mee had, maar intussen werd geteisterd door gevoelens van ondraaglijke leegte en nihilistische quasi-wijsheden die uiteindelijk op mysterieuze wijze tot haar tragische dood leidden. 

Alle kenmerken van de serie zijn daar, met de uitzondering dat Twin Peaks bij vlagen angstaanjagend was. Memories of Cindy is vaak eerder afstandelijk, een afleiding van die ruwe, ambivalente emotie door middel van afvlakking en lichte verwarring. 

De leidraad van Memories of Cindy schuilt in het snijvlak tussen realiteit en fictie en het daarbij komende verlangen naar authenticiteit. Cindy’s stem is hier het voornaamste symbool van. Ze verschijnt soms vanuit de verte, meestal vanuit het niets, mantra’s herhalend. Daarna is het wachten tot je haar weer hoort – een zoete, zaligmakende klank waarvan de aanwezigheid waardevoller is dan de woorden die worden gesproken. Het geeft weer hoe de aan- of afwezigheid van een persoon in bijzondere gevallen onontkoombaar is. Cindy is zo’n geval. Ze is een geest, een hologram, ze is maar half tastbaar, maar je kunt niet om haar heen. 

Wat geluid en emotie betreft schittert Memories of Cindy het meest op rustpunten. De meest opmerkelijke (en ook meteen eerste) daarvan is Peter Accepts Death, een samenstelling van jolige melodietjes op een sombere dag, overzongen door Cindy’s mantra: “he has accepted”. Het klinkt eerder als een sombere versie van de soundtrack voor een pixelachtige boerderijsimulator, dan het resultaat van een rouwende producer, maar het maakt absoluut indruk op de luisteraar. Het is dan ook de eerste directe melancholische confrontatie met dood in dit album en dat voelt een beetje ambigu. Peter mag deze dood fijn accepteren, maar dat betekent nog niet dat die dood er hoorde te zijn. In het subtiel uitdagen van dit soort gedachten en gevoelens schuilt de grote kracht van Memories of Cindy. 

Dansbare beats zijn er net zoals op zijn debuutplaat verzwolgen onder weerklinkende en galmende melodieën ook genoeg, maar bij Palmbomen II lijkt dansen altijd secundair. Op RTL Unifeeder gebruikt Palmbomen bijvoorbeeld een soort opzwepende breakbeat, maar dan juist om de rust en luchtigheid van tonen te versterken. In die zin werkt zijn percussie vaak eerder remmend dan activerend. Het lijkt er soms op dat Palmbomen er een soort sport van maakt om innerlijke rust en de dansvloer te contrasteren en tegelijkertijd zo dicht mogelijk bij elkaar te houden. Dat wordt in één nummer samengevat in ALOHAnet, waarin de sereniteit Japanse ambient wordt afgewisseld met gevoelloze, industriële techno. 

De video’s van de Memories of Cindy serie mogen echter ook niet over het hoofd gezien worden. De video’s tonen een absurde wereld waarin alles nep is, maar niemand echt voor de gek gehouden wordt. Een talkshow met Palmbomen II als gast wordt afgewisseld met digitale reclames voor een huisdierenfotograaf of een bijzondere falafeltent met hilarische Slowdive referentie. Om de lijn tussen fictie en (digitale) werkelijkheid nog maar eens te vervagen, bestaat er ook nog een daadwerkelijke website over genoemde falafeltent. Het lijkt een tv-zender gerecreëerd door AI dat in de jaren 80 de blauwdruk van een tv-zender geprogrammeerd heeft gekregen, hetgeen weer doet denken aan de manier waarop personages in het werk van David Lynch of Wes Anderson communiceren: gedreven door conventie meer dan iets anders, waardoor alle communicatie op een of andere manier melodramatisch, geforceerd en tegelijkertijd emotioneel afgevlakt is. En dat allemaal in de naam van de zoektocht naar zingeving, die natuurlijk vrijwel altijd uitblijft. 

Op een zelfde manier zweeft Memories of Cindy continu tussen hommage en parodie, realiteit en fictie, emotie en oppervlakte. Toch zullen wij de laatste zijn die zegt dat de sentimenten van Memories of Cindy bijzonder diep gaan of vernieuwend zijn. Ze zijn vaak niet meer dan een clichématige zoektocht naar authenticiteit en warmte die vaak worden bedolven onder snares en hihats. Dat is dan wel weer een herkenbaar kenmerk van hipsteradolescentie: alles moet rauw, duister en koeltjes, maar o wee als je nooit huilt wanneer er niemand in de buurt is. 

Het is zeer waarschijnlijk dat Cindy fictief is, een hersenspinsel van Palmbomen, bedoeld om de ongrijpbaarheid van leven en dood te belichamen door muziek. Mocht dat zo zijn, heeft hij een bijzonder interessante wereld weten te creëren waarin het makkelijk verdwalen is. Mocht het hele verhaal wel wat waarheid bevatten, is het bewonderenswaardig dat Kai Hugo weet te lachen in het gezicht van rouw en de absurditeit van bestaan.