Feature

We grew up at midnight: over The Maccabees en gracieus ouder worden


31 juli 2017

21 juni 2013. In Hilvarenbeek beleeft Best Kept Secret zijn allereerste editie. Deze eerste dag kent meteen één grote klapper op de line-up: Arctic Monkeys. Voordat Alex Turner en consorten echter aan hun show beginnen wordt het publiek bij het hoofdpodium nog opgewarmd door twee andere Britse indie coryfeeën: Bloc Party en The Maccabees. Bij die eerste band was al wel enige vorm van verval zichtbaar, maar The Maccabees? Dat leek op dat moment een band met het eeuwige leven. Het mocht niet zo zijn: Arctic Monkeys en Bloc Party ploeteren nog steeds vrolijk voort (de een wat succesvoller dan de andere), maar The Maccabees gooide begin deze maand definitief de handdoek in de ring. Een requiem voor een van de interessantste indiebands van deze eeuw.

Want, Bloc Party? Bij die show was drummer Matt Tong al vertrokken en de ondergang van de band liet dan ook niet lang op zich wachten. Inmiddels is Bloc Party weer terug, maar door het wanstaltige album Hymns (2016) en een hopeloze show op BKS dat jaar is het de vraag of we daar echt blij mee moeten zijn. Over de fenomenale headlineshow waarmee Arctic Monkeys het festival inluidde, hoort u van deze schrijver niets dan goeds, maar het bleek ook een van de laatste shows te zijn voordat Alex Turner rond de release van AM (2013) definitief veranderde in een karikatuur van een rockster.

 

 

Dat terwijl die eenentwintigste juni The Maccabees juist aanvoelden als een indiebelofte van de toekomst. Album nummer drie Given To The Wild (2012) was net anderhalf jaar uit en hoewel bij veel dergelijke bands het v-woord terecht gevreesd wordt, werd The Maccabees op een uitstekende manier volwassen. De statige arenarock van dat album ging op het podium dan ook vrijwel moeiteloos hand en hand met het meer jeugdige materiaal van de eerdere albums. Aangezien Given To The Wild met Pelican zelfs een nummer bevatte wat alles in zich leek te hebben om uit te groeien tot een indieklassieker van Take Me Out- of Helicopter-achtige proporties, was het op dat moment ook niet onvoorstelbaar dat The Maccabees over een jaar of vier, vijf dit festival zouden kunnen headlinen. Als de band de stijgende lijn van Given To The Wild maar doorzette, moest headlinerstatus in de indiewereld haast wel binnen handbereik zijn.

Het doek valt 
Die lijn zette de band wel degelijk door. Marks To Prove It (2015) was niets anders dan een logische voortzetting van de sound van Given To The Wild. Maar het sloeg niet aan. Sterker nog, in dat jaar stond de band op Lowlands in een maar mondjesmaat gevulde Alpha. Marks To Prove It leek haast wel een bewuste tegenreactie op een ieder die hoopte dat de band een paar stappen dichter bij wereldoverheersing zou komen. Op het titelnummer na is het een ingetogen plaat met intelligente, maar veelal voortkabbelende songs. Een wereld van verschil met de voorganger, waarop vrijwel ieder nummer wel een climax bevatte. Toen de band op 8 augustus 2016 bekend maakte er mee te stoppen, knaagde er iets bij me. Het voelde alsof The Maccabees door nooit door te groeien naar headlinerstatus toch wat potentie onbenut liet.

 

 

1 juli van dit jaar speelde de band in Londen dan echt zijn laatste show. Nu het doek definitief voor de heren gevallen is voelt dit einde alleen maar logisch. Terugkijkend op hun hele discografie zijn er namelijk maar weinig bands die zich zo geleidelijk hebben ontwikkeld. Geen gerommel met elektronica- of dance-invloeden, waar bands als Bloc Party of Franz Ferdinand zich wel schuldig aan maakten. Geen flirts met outsiders die nieuwe invloeden binnen brachten, zoals hoe Josh Homme Arctic Monkeys de woestijn in sleepte. Nee, wie kijkt naar de vier albums die The Maccabees uitbrachten ziet haast een mensenleven aan zich voorbij gaan: van hyperenergieke broekies, tot enigszins in een sleur geraakte volwassenen.

 

Latchmere’s got a wave machine
Want broekies, dat waren Orlando Weeks, Felix en Hugo White, Rupert Shepherd en Robert Dylan Thomas toen ze in 2007 debuutplaat Colour It In uitbrachten. Een plaat die ook wel even op zich liet wachten, debuutsingle X-Ray was toen al twee jaar uit. Colour It In bleek het wachten echter meer dan waard: een uiterst aanstekelijk album wat haast uit zijn voegen barst van jeugdelijk (over)enthousiasme. Dat zit hem in alles. De meeste nummers gaan over uiterst onbenullige zaken. Zo gaat single Latchmere gaat simpelweg over het Londense zwembad met diezelfde naam. Al is dat niet zomaar een zwembad, want ‘Latchmere’s got a wave machine’. Qua stijl vliegt het album ook alle kanten op, het jachtige, gehaaste gitaargeweld van X-Ray gaat hand in hand met ietwat kneuterige, maar zeer charmante liefdesliedjes als About Your Dress en Toothpaste Kisses.

 

 

Door dat soort nummers kreeg de band dan ook al snel het stempel braaf, maar daar valt nog wel wat tegenin te brengen. Allereerst is daar natuurlijk de heerlijke contradictie die in de bandnaam verscholen zit. De Makkabeeën waren een priesterfamilie die een grote Joodse opstand leidden, maar ondanks dat de naam van de band dus religieuze connotaties heeft, is geen van de leden gelovig. Wat ook blijkt uit liedteksten: ‘So here’s your church and here’s your steeple / And you’re locking your doors to keep in all the people / Let them go’. De naam werd gewoon gekozen door wat rücksichtslos door de Bijbel heen te bladeren. Tevens is er het feit dat de deluxe-uitvoering (die helaas niet op Spotify staat) van het debuut door maar liefst zes bonustracks op een niet te missen negentien nummers uitkomt, wat ofwel een zekere vorm van punkrebellie is, of een groteske vorm van zelfoverschatting. Gezien de bescheidenheid die de band verder uitstraalt, gaat mijn stem naar die eerste optie.

 

Een andere mal
Maar goed, je kan niet eeuwig liedjes over golfmachines of tandpastakussen op de spiegel maken zonder dat het gênant wordt, dus het is in Weeks en zijn kompanen te prijzen dat ze dat ook niet hebben geprobeerd. In plaats daarvan kwamen ze met Wall Of Arms (2009), waarop drummer Thomas is vervangen door Sam Doyle. Een plaat die klinkt alsof de broekies van het debuut allen zijn gaan studeren aan de kunstacademie. Vanaf de statige, met blazers overdekte opener Love You Better is het duidelijk: wat worden ze toch snel grootWeeks’ vocalen vliegen minder uit de bocht en geragd wordt er nog maar zelden, maar ook de rustigere nummers hebben een andere vorm aangenomen. Geen vertellingen over lieve oma’s of mislukte eerste dates meer, alles is abstracter en gewichtiger geworden. Dat het werkt is dan ook volledig te danken aan het feit dat de band nog steeds als zichzelf klinkt. Zo is het gitaarspel van de gebroeders White nog steeds even herkenbaar, het is alleen in een andere mal gegoten.

 

 

Écht volwassen werd The Maccabees echter pas bij het eerder aangehaalde Given To The Wild. Een plaat waarop de gitaren die de eerste twee platen nog kenmerkten veelal plaats maken voor kalme soundscapes, die stuk voor stuk meestal toch nog ontploffen in een explosie van gitaargeweld. Het album is namelijk een consistente les in opbouwen en afbouwen. De gitaarsolo die opener Child besluit, is nog niet klaar met nadreunen in je hoofd, of het daaropvolgende Feel To Follow doet alweer iets soortgelijks. Opnieuw werkt dit weer omdat de band een sleutelelement van het vorige album overneemt. Van album een naar twee was dat het gitaarwerk, van twee naar drie is het de melancholiek die vrijwel ieder nummer kenmerkt. Daarom voelt Given To The Wild ook aan als een logische opvolger van Wall Of Arms en niet als een opzichtige gooi naar de arena’s.

 

 

In één klap volwassen
Waar de heren dus eerst nog als ijverige kunstacademiestudenten klonken, klinken ze nu als volwassen mannen die met enige melancholie op hun jeugd terugkijken. Dat komt al naar voren in de eerder genoemde heerlijke single Pelican – nu allemaal tegelijk: ‘And we góóó báááck to where we cáááme fróóóm’ –  maar vooral in de prachtige afsluiter Grew Up At Midnight. Weeks verhaalt over die ene nacht waarop hij plotseling volwassen werd, terwijl de rest van de band een overweldigende geluidsexplosie ontketend: ‘We were only kids then, but that night we knew’. Dat gevoel, het in één klap volwassen worden, kenmerkt eigenlijk het hele repertoire van de band. Het ene moment zwem je nog vrolijk rond in Latchmere, het andere moment sta je op de Pyramid Stage van Glastonbury.

Eigenlijk had de band na dat album al kunnen stoppen. Het opnameproces van Marks To Prove It bleek moeizaam, wat te horen is. Voor het eerst voelt een album van The Maccabees niet aan als een grootschalige stap vooruit, maar als een soort van stagnatie. Het bleek namelijk onmogelijk om de sound van Given To The Wild voort te zetten zonder enigszins te verzanden in saaiheid. Het titelnummer is een halfgare variant op Pelican en nummers als WW1 Portraits en Spit It Out proberen in de buurt te komen van de ontlading die de voorganger kenmerkte, maar slagen daarin nooit. Een slechte plaat is het absoluut niet, maar wel een waarop de band voor het eerst in zijn carrière niet altijd de gezapigheid wist te omzeilen. De volwassenen die voorheen nog met weemoed terugdachten aan hun jeugd, waren nu definitief in een sleur verzeild geraakt.

Met die gedachte in het achterhoofd, voelt het einde van de band niet langer aan als een donderslag bij heldere hemel. Niet alleen omdat de rek er toch al enigszins uit leek te zijn, maar ook omdat een voortzetting van de sound van Marks To Prove It waarschijnlijk geen bijster spannende plaat had opgeleverd. Er is natuurlijk niks zo vervelend als een band die volwassen wordt en daarmee al zijn eigenheid verliest en hoewel The Maccabees twee volwassen platen lang grotendeels niet in die valkuil liep, is het natuurlijk maar de vraag hoelang de heren dat vol hadden kunnen houden. Het antwoord op die vraag zullen we waarschijnlijk nooit weten, maar dat is misschien maar goed ook.

Gelukkig laat The Maccabees ons achter met vier prima tot uitstekend goede platen en dat is al meer dan we van het gros van de Britse indiesensaties kunnen zeggen. Ik zal de heren Weeks, White, Doyle en Shepherd zonder twijfel missen, maar heb er tegelijkertijd enorm veel respect voor dat ze op het juiste moment gestopt zijn. Al had ik op die zonnige namiddag in juni 2013 nooit gedacht dat dat nu al zou zijn.