Als geen ander festival weerspiegelt Le Guess Who? dit jaar de tijdsgeest. Verrassend is het dus geenszins dat de vrijdag van de Utrechtse vierdaagse niet bepaald een vrolijke bedoeling belooft te worden. Intiemer, intenser en interessanter des te meer. Op een avond van uitersten tonen getergde artiesten aan in hoeveel verschillende vormen verdriet en de daaruit voortvloeiende vechtlust zich kunnen uiten. De een dompelt zijn publiek onder in diep persoonlijke rouw, de ander maakt zich boos om racisme en de derde waarschuwt voor de gevaren van rechtsextremisme. Die diversiteit wordt in de hand gewerkt door het feit dat het festival geen headliners heeft: elke act is hier een must see. Vooraf omcirkelen we ons hele blokkenschema, vanavond blijkt dat verdwalen in het muzikale vliegveld dat TivoliVredenburg heet vaak de beste optie is. Op naar hogere sferen.

Tekst Dirk Baart, Roelof Schipper en Ricardo Jupijn

Tijdgeest, zeitgeist, het presenteren van de ondervertegenwoordiging, een dwarse stem tegen de monocultuur, een dwingende vraag als antwoord op datgene wat al tig keer is gezegd – en zie daar:  Abdel Karim Shaar in de Jacobikerk, als vleesgeworden dwarse vraag. Wie zegt u? Veertig jaar muziek, nul platen en evenzoveel streams.  Van de minaret als muezzin, als koorknaap in een christelijk koor en nu als leadsinger van een vierkoppig ensemble in het schip van de Jacobi. Radwan Ghazi Moumneh van Jerusalem In My Heart deed Karim en zijn orkest overkomen uit Libanon, waar de man een levende legende is. Pitchfork? Geen idee. Spotify? Niet in mijn Discover Weekly. YouTube? Slechts met keywords buiten mijn toetsenbord om. Hoe hard de programmering van Abdel Karim Shaar precies is geweest: degene die er bij was weet het. Degene die het heeft moeten missen blijft zitten met giswerk en nog meer vraagtekens. (RS)

Abdel Karim Shaar. Foto: Melanie Marsman

 

Het festival komt bepaald niet langzaam op gang vandaag, om acht uur is het al direct volle bak bij Protomartyr, de onheilspellende band uit Detroit (waar je hier een uitgebreid interview mee kunt lezen). Waar we het viertal de laatste jaren vooral in kleinere zalen zagen, staat frontman Joe Casey vanavond met zijn kompanen een uur lang in de massieve Ronda en we moeten zeggen: deze zaal gaat minstens zo hard voor de bijl. Er zijn geen visuals, hallucinerende lichtprogramma’s of andere trucjes voor nodig: gewoon vier muzikanten die vol overgave hun nummers zonder poespas spelen. Want ook al staat Casey zijn teksten met zijn hand in zijn broek de zaal in te spuwen of met een blikje Jupiler in zijn hand, de energie komt zoals altijd vanuit zijn tenen en wordt hij opgezweept door het vurige spel van de band. Protomartyr is vanavond bijzonder helder, scherp, in opperste concentratie en beter dan ooit. Tel daar een overzichtelijke zaal en goed geluid bij op en ineens zie je de volledige potentie van Protomartyr. (RJ)

Protomartyr. Foto’s: Tim van Veen

 

Van de kerk naar Patrick Higgins met het Netherlands Chamber Orchestra, waar we gedurende een half uur moeten stilstaan bij de aanstaande climate collapse. Heftig op papier, onoorbaar in uitvoering. Jonny Greenwood die het strijkkwartet mechanisch kielhaalt. Het strijkkwartet spartelt, huilt, krijst en geeft na een half uur de geest. Plezant is anders. De persoon naast mij illustreert: met interesse voorover gebogen – hoofd rust op vuist (denkstand). Begint na het eerste strijkersgehuil om zich heen te kijken. Fluistert iets tegen de oude man naast haar. Stopt de oren toe na de eerste machinale fluittoon – pijnlijke blik. Gaat aan haar lip pulken, fluistert het vertreksignaal naar links, staat op en vertrekt. Tien minuten later eindigt het stuk, schrapend, traag en in een langzaam leeggelopen zaal. (RS)

Patrick Higgins. Foto: Melanie Marsman

 

Na een verbluffende opening van de dag, willen we vervolgens naar boven voor Weyes Blood. Willen inderdaad, want we komen keihard in de rij te staan, wat deze avond een terugkerend ritueel blijkt te zijn. Eenmaal boven komen we met moeite de veel te volle zaal in en zien we een zweterige massa genieten. Want  van wat er boven de hoofden naar ons toe komt aan geluid, dat is dan ook wel paradijselijk mooi. Maar hoeveel parels Natalie Mering met haar band ook speelt van Front Row Seat To Earth, we vinden het stiekem ook wel fijn om iets te zien van een show en tegelijkertijd engiszins te kunnen ademen en besluiten lekker naar Kelly Lee Owens te gaan in Cloud Nine. Haar zelfgetitelde debuutalbum is een warm bad van ambient techno en dromerige pop. Toch komt het live beter tot zijn recht dan op plaat, de muziek van Owens dringt meer binnen door het harde, lage en overdonderende geluid. Ze heeft maar één nummer nodig om je te bezweren en je te ontvoeren naar ‘haar kant’ van de kosmos. (RJ)

Weyes Blood. Foto’s: Jelmer de Haas

 

De wie-zegt-u-vraag blijft vanzelfsprekend achterwege: het is immers de oude man/levende legende Thurston Moore himself. Als voorman van de Thurston Moore Group is de man vanavond verantwoordelijk voor een ouderwets avondje rock & roll-gezelligheid. Drummer, basgitaar, gitaar één, gitaar twee.  Dan begint de machine te lopen en spinnen de composities zich zeven, acht, negen, tien minuten over het publiek uit. Thurston Moore is behoorlijk blij, maakt zich vrolijk om een gitaar die het laat afweten, babbelt nog wat meer, trekt de grootst mogelijke herrie uit zijn gitaar, wijdt een nummer aan Han Bennink, neemt na compositie twee rustig de tijd voor een teamoverleg en zet nonchalant de volgende tien-elf-twaalf-minuten in. Drumman Steve Shelley (rood overhemd, asblond haar) straalt als een kind dat voor het eerst op een skelter zit, en dat is eigenlijk wel aandoenlijk. Ook gehoord uit een stem van links: “die William Basinksi, zo’n avant-garde gast, wat een lul”. De opmerking wordt al snel kapot vernietigt door nog een haal op de gitaar van Moore. (RS)

Thurston Moore Group. Foto: Jelmer de Haas

 

Na de rockende legendes, kruipen we ons een weg door de overladen Pandora voor Jenny Hval. Bij Hval weet je van tevoren dat je niet naar een doorsnee show gaat, maar dat er altijd van alles gaande is op het podium en het voor de helft bestaat uit perfomance-art. We zien op links een soundman die lekker met al zijn tools aan het spelen is om het geluid de zaal in te toveren, terwijl  Hval op rechts continu in een vermakelijke worsteling is met een tweede dame. Ze hangt op Hval haar rug, plukt bladeren van rozen en drapeert die over de zangeres, gooit die de zaal in of streamt met haar smartphone rechtstreeks naar de projectie achter het podium. Naast een dozijn aan visuals, is er daardoor continu wel weer iets gaande op het podium en elk nummer staat de bezoeker weer iets anders te wachten. Niet alleen zijn de ogen vastgeplakt aan het podium, de oren worden niet overgeslagen, want de muziek komt vanavond diep binnen en slaat als golven door de deinende zaal heen. De langgerekte nummers van het laatste album Blood Bitch geven je weinig ademruimte en zorgen ervoor dat je wilt blijven kijken en luisteren wat er gaat komen. Een typische LGW?-show: je weet niet precies wat je moet verwachten, maar binnen een uur heb je ineens een favoriete artiest erbij en ga je de volgende dag eens naar de lokale platenboer, om even te kijken of ze die laatste plaat ergens hebben liggen. (RJ)

Jenny Hval. Foto’s: Melanie Marsman

 

Wie zoals geadviseerd op tijd aanwezig is bij Mount Eerie, mag op audiëntie bij Phil Elverum. De muzikant zelf zit namelijk zijn zo moeilijk verkrijgbare merchandise te verkopen achter een tafeltje in de Jacobikerk. Verbaasd en vereerd drommen mensen om hem samen, Elverum zelf spreekt slechts zacht. Of hij zijn albums wil signeren? In principe wel, maar het album dat het meest over zijn toonbank gaat niet. Uitleggen waarom hoeft hij niet, zowel maakt de sacrale stemming die om hem heen hangt duidelijk. De treurnis van A Crow Looked At Me, dat Elverum schreef na de dood van zijn vrouw Geneviève, is al tastbaar voor zijn concert begonnen is. Alhoewel, concert? Zeker in de context van de volle Jacobikerk voelt de aanwezigheid van Mount Eerie meer als een mis dan een show. In doodste stilte drinken de kerkgangers uit hun blikjes bier.

Mount Eerie. Foto: Tim van Veen

 

Vanaf de eerste ademteug volgt een uur van absurde intimiteit en intensiteit, even prachtig als pijnlijk. Surrealistisch is het, hoe Elverum in al zijn zinnen – hoe specifiek ze soms ook zijn – een samenvatting lijkt te geven van zijn leven met en zonder zijn vrouw, die overleed aan kanker. De Amerikaan opent met de eerste drie nummers van zijn recente album en bezingt daarin dingen die niet voor onze oren benoemd zijn. We kijken rouw gezamenlijk recht in het gezicht als Elverum praatzingt over het pakketje dat zijn vrouw stiekem had besteld voor hun dochtertje, het huis dat ze samen zouden bouwen op een eiland en haar kleren die hij weggaf aan de dorpelingen. Hij herinnert zich uitvoerig de kampeertripjes die ze samen ondernamen en drinkt tussendoor uit een gouden veldfles die hij wellicht toen ook bij zich droeg.

Mount Eerie. Foto: Tim van Veen

 

Romantiseren doet Elverum echter niet. Telkens als hij dat dreigt te doen, corrigeert hij zichzelf: ‘Death is real, somebody’s there, and then they’re not.’ De daarop volgende zin maakt het geheel meta: ‘It’s not for singing about, it’s not for making into art.’ Voor Elverum zelf voelt het net zo vreemd om deze nummers te zingen op een festival als het voor het publiek voelt ze te horen. In een tweetal nieuwe nummers vertelt Elverum over ervaringen op een festival in de VS, waar hij tegen de tourbus van Skrillex over songwriting stond te praten met Father John Misty, net nadat hij liedjes over de dood van zijn vrouw had gezongen voor een publiek van drugsgebruikende jongeren. Tussen alle tranen door is er op die momenten ruimte voor een voorzichtige glimlach. Voor Elverum vormen zulke nummers, zo benadrukt in de afsluiter van de avond, een manier om zijn vrouw en de herinnering aan haar bij zich te houden, al is het maar een beetje. ‘I sing to you, Geneviève.’ Men staat op, klapt de handen rood en snikt nog na: Le Guess Who? heeft er tegelijkertijd een legendarische ode aan het leven bij. (DB)

Mount Eerie. Foto: Tim van Veen

 

Op een normaal festival zouden we na Mount Eerie meteen thuis onder een dekentje zijn gaan liggen met een flinke bak Ben & Jerry’s. Maar Le Guess Who?, dat is natuurlijk geen normaal festival. De kans dat je een briljante show misloopt, is bijna net zo groot dat je er een meemaakt. Toch lukt het om de stemmige sfeer te bewaren. Bij de meditatieve ambient van Dedekind Cut bijvoorbeeld. Mensen staan vlak voor het podium, liggen languit op de grond of doen in een hoekje bewegingen waarvan we aannemen dat het tai chi of iets dergelijks moet voorstellen. In een donkere Cloud Nine zweven we langzaam maar zeker weg, tot niemand minder dan Elvis met het zoete en zwoele Can’t Help Falling In Love een verrassend passend einde aan een van de meest meeslepende shows van de avond maakt. (DB)

Prurient. Foto: Erik Luyten.

 

In de Pandora schreeuwt Prurient zich ondertussen een weg naar het andere einde van het spectrum. Wie hier zijn ogen sluit, ervaart al snel de fysieke sensaties die Dominick Fernows niets ontziende noise teweeg brengt. Minstens zo luidruchtig is Moor Mother even later. Camae Ayewa begint nog in uiterste concentratie achter haar laptop, maar al snel grijpt ze de microfoon en begint ze als een bezetene te preken over beats die bij vlagen zo hard zijn dat Prurient er nog een puntje aan kan zuigen. Ayewa is een orakel aan wie je geen moment twijfels als ze de Apocalyps voorspelt, zo overtuigend is haar steengoede show vanavond. Laverend tussen spannende hiphop en elektronica preekt de muzikante uit Philadelphia: ‘The end of the world has already happened, and every day somebody figures it out.’ Als punk dood is, graaft Moor Mother de geest van dat genre hier eigenhandig op. Zelden zagen we een artiest die een publiek om drie uur ’s nachts zo wist te bezielen met zulke moeilijke muziek. Een ijzingwekkend a capella wordt begroet met gejuich, dat door Ayewa in de kiem wordt gesmoord. Inderdaad, iemand praatte erdoorheen, en die motherfucker moet de zaal uit. Lang duurt het ongemak niet. Moor Mother duwt haar stoel weer achteruit, staat op en spuwt weer vuur: “Let’s go!”  (DB)

Moor Mother. Foto: Melanie Marsman.


 

Andere hoogtepunten van de vrijdag:

Thurston Moore Group

Foto’s: Jelmer de Haas

 

Pissed Jeans

Foto’s: Erik Luyten

 

Lili Boulanger performed by Radio Philharmonic Orchestra 

Foto: Jelmer de Haas

 

William Basinski

Foto: Erik Luyten

 

Greg Fox

Foto: Jelmer de Haas

 

Abdelkarim Shaar

Foto’s: Melanie Marsman

 

Ibaaku

Foto’s: Tim van Veen

Le Guess Who?
9 t/m 12 november

 

In november slaat Le Guess Who? opnieuw zijn vleugels uit rondom Utrecht en verandert de stad in een muzikaal walhalla – met meer dan 150 artiesten die komen spelen in theater, poppodia, kerken en winkels. Dit jaar is er onder meer een gecureerd programma door Perfume Genius, James Holden, Grouper en Shabazz Palaces, maar ook optredens van Protomartyr, Mount Eerie, Aldous Harding, Sun Kil Moon, Mozart’s Sister en Weyes Blood.

Maar goed, dat is natuurlijk niet het enige dat voor muziekliefhebbers rood omcirkeld in de agenda staat voor november: hetzelfde weekend vindt ook de Mega Record & CD Beurs plaats in Utrecht. Met zo’n 12.500 vierkante meter aan vloeroppervlak met daarop zo’n vijfhonderd platenstands, wordt het gezien als de grootste platenbeurs van de wereld. Om erachter te komen welke platen Jenny Hval nog aan haar collectie toe zou willen voegen, vroegen we het haar. (Lees deel één met Angus Andrew van Liars hier terug.)

Naar welke drie platen zou jij absoluut op zoek gaan tijdens de grootste platenbeurs ter wereld?
“Disclaimer: ik ben geen platen-fetisjist en dit scenario is dus volkomen fictief, want ik zou nooit naar een grote platenbeurs gaan. Ik cruise liever laat op de avond wat rond op Discogs. Ik zou ook nooit een dure, exclusieve plaat kopen. Dus dit zou een beetje willekeurig zijn.”

“Maar ik zou de Su Tissue-album Salon de Musique altijd kopen of I Got No Feelings van Annette Peacock. Die laatste is overigens prima verkrijgbaar nog, en ik zou het niet erg vinden om Prefab Stout’s album Steve McQueen tegen het lijf te lopen. Ik herinner mij net dat ik die plaat nog niet heb en dat is best onbeschoft, aangezien ik die zo vaak heb geluisterd!”

Wanneer en hoe leerde je deze platen kennen?
“Voor mijn plaat Apocalypse, Girl uitkwam, stuurde Joakim Haugland (van Smalltown Supersound, red.) de plaat van Su Tissue naar mij toe en ik vond het echt te gek. Su Tissue is trouwens ook de naam van het label waar ik in Noorwegen mee werk.”

 

Annette Peacock
“Mijn vader was altijd al fan van Annette Peacock en ik luisterde naar haar muziek toen ik opgroeide. I love her.”

 

Steve McQueen
“Ik bleef altijd een beetje weg van dit album, omdat ik dacht dat het alleen maar sleazy en poppy jazz-muzikanten waren met een verschrikkelijke smaak. Pas toen ik een paar nummers hoorde terwijl ik drie jaar geleden op tour was, viel het kwartje en dat hakte er flink in.”

 

Wat is er zo speciaal aan deze album en waarom zou je ze aanraden aan andere muziekliefhebbers?
“Su Tissue is een prachtige en ‘schurkachtige’ mix tussen Steve Reich en Virginia Woolf. Bij Annette Peacock ligt het net iets anders, dat is zo simpel en complex tegelijkertijd, zo nu en dan conventioneel mooi, maar ook ontzettend koppig. Het is mooi en verwarrend. Je denkt te weten waar de nummers naartoe gaan, maar je hebt geen idee! Als je die chaos omarmt, krijg je de beste luisterervaring”, zegt Hval. “Een kanttekening: ik doe ook de was terwijl ik dit schrijf. Mijn wasmachine is aan het centrifugeren met dat hoge, drone-achtige pitchgeluid. Dat geluid speelt zich tegelijkertijd af met een synth op het Peacock-album en dat is precies dezelfde noot”, vertelt de muzikante. “Over Prefab Sprout, ik hou van de spiraalvormige figuren op de beste nummers van dit album. Een van de beste songwriting architecture die ik ooit heb gehoord. Nummers als Appetite voelen aan als romans waar je terug en vooruit in de tijd gaat, maar het gebeurt allemaal op hetzelfde moment. Dat klinkt heel erg verwarrend… maar dat is het niet. Het creëert alleen een soort pop-hyperspace. Bovendien heb ik geen idee hoe zo’n cheesy productie toch zo verschrikkelijk goed kan klinken.”

Naar welke albums heb je het laatste jaar veel geluisterd?
“Dan kom ik uit bij alle albums van Sarah Davachi. Misschien The Untuning Of The Sky iets meer dan de rest, want dat was de plaat waarmee ik haar leerde kennen. Ze maakt drone-muziek die waanzinnig persoonlijk en emotioneel klinkt en ook subliem en subtiel. Ik houd van alles van wat ze doet.”

 

Jenny Hval speelt tijdens Le Guess Who? op vrijdag 10 november, naast onder meer Mount Eerie, Protomartyr, Weyes Blood, William Basinski, Tiny Vipers, Kelly Lee Owens en Pissed Jeans. Meer informatie over de line-up plus kaarten vind je op http://www.leguesswho.com/


*Disclaimer: dit artikel is oorspronkelijk verschenen bij onze muzikale vrienden van The Line Of Best Fit en met toestemming vertaald door The Daily Indie.

Voor ze aan haar solocarrière begon, was Jenny Hval zangeres van gothic-/metalband Shellyz Raven en dat is te horen. Wat begint als een plaat die wat vervreemdend overkomt, verandert in een staaltje kunst waar je u tegen zegt. Met de grimmige sfeer en duistere geluiden is het eigenzinnige Blood Bitch een album dat je meer dan één keer moet luisteren om het te waarderen. 

De eigenzinnigheid uit zich in vakkundig knip- en plakwerk van soundeffects wat niet altijd even goed uitpakt. Nummers In the Red en  Period Piece zijn daar een voorbeeld van. Daar tegenover staat Female Vampire, een sterke song met een poëtische tekst.  Want schrijven kan ze. Hval studeerde creatief schrijven en dat hoor je overal op deze plaat terug. De teksten zijn gedichten, vertaald in nummers. Allemaal overdekt met een duister randje, wat aan zangeres Chelsea Wolfe doet denken. Toch doet Wolfe iets wat je meer pakt dan Hval. Er mist iets aan deze plaat en het is lastig te benoemen wat dat is.

Het album is een geheel, maar is af en toe iets te excentriek. Zo worden er op de plaat hele gesprekken gevoerd en hoor je een soort exorcisme halverwege The Plague. De audiofiel kan hier hard op gaan, maar voor de gewone luisteraar is het iets te veel van het goede.