Feature

COLUMN: wat betekenen ‘indie’ en ‘DIY’ nog?


1 december 2012

Probably come to die in this town
Live here my whole life
Kerosene, Big Black (1987)

Onlangs publiceerde muziekblad OOR een lijst van de beste indie-nummers aller tijden. Het eerste weekend van september vindt in Amsterdam de eerste independent-platenmarkt plaats. Termen als indie en DIY zijn hip, maar wat betekenen die termen eigenlijk nog in een wereld waarin alles wordt uitgedrukt in geld?

Door Theo Ploeg

“Dankzij het internet kunnen muzikanten voor het eerst in de geschiedenis zelfstandig en op een toegankelijke manier een massapubliek bereiken. De bal ligt nu bij de muzikanten. Het benutten van de mogelijkheden van de digitale muziekcultuur vraagt om een actieve houding, lef om te innoveren en inzicht in de behoeften van de hedendaagse muziekliefhebber. Maar als er een tijd is waarin het voor muzikanten loont om het zelf-te doen, dan is het nu”, schrijft Maarten Brinkerink in ‘Cyberindie, Digitale Cultuur En De Veranderende Muziekindustrie’ – de scriptie waarmee hij in 2008 afstudeerde aan de opleiding Nieuwe Media en Digitale Cultuur van de Universiteit van Utrecht (1). Brinkerink spreekt er van de derde indierevolutie, na punk eind jaren 1970 en de opkomst van indiepop midden jaren 1980. Hij heeft gelijk: de mogelijkheden zijn er. Maar dat is niet voldoende.

De eerste twee indierevoluties die Brinkerink beschrijft ontstonden uit noodzaak. De maatschappij zat er doorheen, het vertrouwen in de toekomst was dramatisch laag en geld verdienen was voor veel jongeren een illusie. Ja, popmuziek was destijds nog iets van jongeren. Althans, het starten van een bandje. Geld viel er niet mee te verdienen, maar leuk was het wel, in een bepaald opzicht. In de jaren 1980 reisden Youth of Today, 7 Seconds, REM, The Wipers, Sonic Youth, fIREHOSE, Hüsker Dü en andere Amerikaanse indiebands door de VS op zoek naar een klein beetje geluk. Dat vonden ze in het leven onderweg. In een gammele tourbus die het meer dan eens af liet weten, duizenden kilometers rijden naar plaatsen als Tulsa, Santa Fé en Reno. Veel meer dan een warme maaltijd, een kratje bier en wat handgeld voor benzine naar de volgende plek om te spelen zat er niet in. Maar dat was genoeg. Beter dan werkeloos thuis zitten wachten op niets.

Is dat indie? Do it yourself? Dingen doen omdat je ze moét doen? Omdat er verder toch niets te doen is en het de enige

manier is om ooit weg te komen uit die slaapstad waar je bent opgegroeid? Als dat indie is, dan is de lijst met de beste indiesongs aller tijden van OOR dat niet. De lezers van het grootste muziekblad van Nederland verkozen I Bet You Look Good On The Dancefloor als beste indiepopsong aller tijden. Precies ja, die gasten uit Sheffield die samen met hun platenmaatschappij een MySpace-pagina aanmaakten en deden alsof ze daar werden ontdekt. De lijst waaruit de lezers konden kiezen was overigens samengesteld door de indiekenners van Nederland: de OOR-redacteuren, Gijsbert Kamer (Volkskrant), Atze de Vrieze (3VOOR12) en Norbert Pek (Revu). Het resultaat heeft weinig van doen met die eerste twee indierevoluties die Brinkerink beschrijft. Goed, ik ben niet zo van de academische definities, maar laat ik toch proberen een definitie te geven van indie, dat maakt het immers eenvoudiger om te bepalen of OOR en de independent platenmarkt in Amsterdam voorbeelden zijn van de door Brinkerink voorspelde derde indierevolutie.

En tja, ook voor de definitie maak ik gebruik van de scriptie – die hij zelf eindwerkstuk noemt – van Brinkerink. In hoofdstuk vier beschrijft hij gedetailleerd hoe de muziekindustrie functioneert en op welke manier onafhankelijkheid en authenticiteit problematische kernbegrippen zijn geworden in de popcultuur. Ik zou het niet beter kunnen omschrijven. Hij haalt de Britse socioloog David Hesmondhalgh aan die in zijn artikel ‘Indie’ (1999) focust op de opkomst van het genre halverwege de jaren tachtig. Indie onderscheidde zich volgens hem niet door afwijkende culturele conventies maar een alternatieve manier om de (re)productie, distributie en consumptie van muziek te organiseren. “Met het oprichten van kleine onafhankelijke platenlabels probeerde men buiten de gevestigde muziekindustrie om te werken, met als doel de volledige zeggenschap over de artistieke aspecten van de productie van muziek in eigen handen te houden”, schrijft Brinkerink.

In zijn artikel ‘What is indierock?’ (2005) kiest socioloog Ryan Hibbett de tegenovergestelde invalshoek: bij indie gaat het juist wél om de culturele conventies (2). Het afzetten tegen de mainstream popcultuur is het bestaansrecht van indie-cultuur, meent hij. Dat verklaart waarom er zoveel ‘nep’-indie is, muziek die door grote platenmaatschappijen wordt neergezet als ‘echt’ en ‘authentiek’. Maakt voor indie-liefhebbers namelijk helemaal niet uit dat ze in het ootje worden genomen, zolang iedereen het spelletje maar meespeelt. Lees in dat kader vooral het artikel dat Judith Katz schreef voor frnkfrt over authenticiteit in de hedendaagse popmuziek (3). Het is gemakkelijk om cynisch te worden na het lezen van Hibbett, die zich eigenlijk baseert op ‘Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste’ van de socioloog Pierre Bourdieu. Gelukkig ben ik een Frankfurter.

Natuurlijk, de kracht van de mainstream om rebellerende elementen te absorberen – repressieve tolerantie – is groot. Het jaar waarin Nirvana doorbrak, wordt niet voor niets ‘the year indie died’ genoemd. In de jaren 1990 werd popmuziek pas echt big business. Nieuwe popmuziek werd in rap tempo geabsorbeerd en vercommercialiseerd. En proces dat ook nu nog in volle gang is. Toch is er hoop, meent Brinkerink. Eerder was een teloorgang van de oorspronkelijke onafhankelijkheidsfilosofie logisch omdat hoogwaardige technologie en distributiemechanismen nu eenmaal duur waren. Voor onafhankelijke platenlabels en muzikanten zat er uiteindelijk niets anders op dan samenwerken met majors. Dat is nu echter anders, beweert Brinkerink in 2008. Digitale technologie maakt het immers mogelijk om alles in eigen hand te hebben. Klopt helemaal, maar hij was er iets te vroeg bij. Technologie is niet voldoende om een verandering af te dwingen. Belangrijker is een mentaliteitsverandering, een verandering in denkmodellen.

Wie immers blijft geloven in massamarkten, winstmaximalisatie en ‘meer is beter’, heeft niets aan die nieuwe middelen. Die manier van denken past juist bij de oude situatie. De derde indierevolutie vraagt dus om een mentale verandering. Altijd lastig. Bij de eerste twee revoluties werd die verandering in gang gezet door noodzaak. Die is – zeker hier in Nederland – nog ver weg. Komt nog eens bij dat indie inmiddels een lege huls is geworden, een marketingterm om waar aan te prijzen. Het teruggrijpen op het verleden is om diverse redenen

populair. Met name de dromerige, onschuldige manier waarop in de jaren 1970 tegen de wereld en de toekomst werd aangekeken is razend populair. Instagram maakt van ieder beeld een imperfect broertje of zusje. Popmuziek die doet verlangen naar de tijd dat er nog geloof was in de toekomst is populair. Dat geldt ook voor de indie-filosofie die in een neoliberale maatschappij eigenlijk verder weg is dan ooit. Die willen we dus terug en daar speelt de markt succesvol op in. Het werkt, getuige de met veel bombarie gelanceerde Indie Top 100 van OOR (4). In diezelfde OOR schrijft John Denekamp een prachtig artikel over de geschiedenis van indie: ‘Indie: de fluwelen revolutie, het genre dat geen genre is’ (5). Denekamp laat indie beginnen met de beruchte C86-cassette van NME en The Smiths. Indie als een Britse aangelegenheid dus.

Toch trekt ook hij de ontwikkeling breder. Sterker nog: de ontwikkeling van onafhankelijke platenmaatschappijen laat Denekamp begin jaren 1950 starten bij Elvis Presley en Sun Records van Sam Philips. Hij schrijft: “Qua insteek (idealistisch) en muzikaal (vernieuwend) is Sun het prototype van een indielabel, al waren er meer in die tijd.” Dan volgen vier pagina’s vol bands en stromingen die als indie zijn te typeren, maar tot een definitie komt Denekamp niet. En dus schrijft hij zonder blikken en blozen dat Adele zonder twijfel het grootste independent verkoopsucces van nu is. Met één kanttekening: “Maar dan hebben we het muzikaal niet meer over indie.”

Denekamp cultiveert met andere woorden het ongrijpbare karakter van indie zoals Hibbett het bedoelt: het gaat erom of de luisteraar erin gelooft, hoe nep de hele houding misschien ook is. Hoe zit dat dan met de Eerste Nederlandse Onafhankelijke Label Markt die zondag 2 september plaatsvond in de Tolhuistuin in Amsterdam-Noord (6)? Lastige vraag. Gevestigde en oud-indie platenlabels als [pias], Beggars, Epitaph hebben er standjes naast Excelsior, Top Notch, Rush Hour, Delsin en Konkurrent. Zijn dat nou de nieuwe indielabels? Lijkt me van niet. Ook zij draaien mee in de hedendaagse muziekindustrie, zonder gebruik te maken van nieuwe business modellen. Jonge(re) honden als Snowstar Records, NON Records en Dox Records dan? Komen in de buurt. Toch: het zijn labels die al enige bekendheid genieten. Waar zijn labels als Narrominded, Beep! Beep! Back Up The Truck, Subroutine, BONG en Motorwolf? Kleine platenlabels die een niche bedienen, experimenteren met nieuwe modellen van verkoop, distributie en klantenbinding?

Niet afwezig, maar dat is enkel te danken aan Smikkelbaard, een nagelnieuw label dat pas vier – overigens goede – digitale releases op zijn naam heeft staan (7). Het label ontving wél een uitnodiging en organiseert nu als het ware een minimarkt met echt onafhankelijke releases binnen de labelmarkt. Is de Eerste Onafhankelijke Labelmarkt dus eigenlijk niets anders dan wat Hibbett nep-indie zou noemen? Ik ben bang van wel. Hoe oprecht de organisatoren misschien zijn: ze spelen een spel dat meer gebaseerd op het nostalgische idee van indie dan op de werkelijkheid. Geen derde indierevolutie dus. Toch: er zijn labels die de zaken wél anders aanpakken. En dan zijn er nog muzikanten als The Sugarettes, Lost Bear en TDTMCM die hun eigen weg gaan en de reguliere muziekindustrie links laten liggen. Zijn zij de wegbereiders van de neo-indie, zoals ik de derde revolutie maar voor het gemak noem, in Nederland?

Goede vraag, die frnkfrt gaat beantwoorden in een reeks artikelen en interviews. Neo-indie draait om een aantal zaken:

1. De noodzaak om muziek te maken, los van een financiële prikkel.

2. Het negeren van de traditionele muziekindustrie en zijn methoden.

3. Het gebruiken van de verworvenheden van de netwerkmaatschappij: uitgaan van de eigen kracht, het geloven in een niche.

4. Het omarmen van het wezen van de netwerkmuzikant: altijd verbonden en in dialoog, zoveel mogelijk zelf doen en anders laten doen door mensen met dezelfde filosofie.

Wordt vervolgd. Iets te melden over indie en neo-indie? Reacties zijn altijd welkom. Bijdragen eveneens, al is onze redactie uitermate streng.

Noten
1. Brinkerink, Maarten. “Cyberindie, Digitale Cultuur En De Veranderende Muziekindustrie”. masterscriptie Nieuwe Media en Digitale Cultuur, Universiteit van Utrecht. 2008. (pdf)

2. Hibbett, Ryan. “What Is Indierock?”. Popular Music & Society 28.1, february 2005.

3. Katz, Judith, “Authenticiteit: de verdieping in met een buzzwoord”. frnkfrt. 12 maart 2012. (link)

4. De Indie Top 100 alter tijden is verschenen in OOR 6 van 2012. De lijst is hier online te vinden.

5. Denekamp, John. “Indie: de fluwelen revolutie, het genre dat geen genre is”. OOR #6, 2012.

6. De organisatie vond inspiratie in de VS waar een platenmarkt een overblijfsel was van Record Store Day, lees meer bij 3VOOR12.

7. Releases tot nu toe zijn te beluisteren op de BandCamp van het label: smikkelbaard.bandcamp.com